Maandelijks archief: oktober 2009

Universitas magistrorum et scholarium

De bezetting van de grootste  Universitaire Aula in Oostenrijk, de Audimax in Wenen, gaat haar tweede week in. De Oostenrijkse Universiteiten hebben te weinig geld voor de massale aanloop van studenten, waarvan traditiegetrouw een groot deel uit Duitsland afkomstig is omdat daar een numerus clausus bestaat die het uitwijkmanoeuvre naar het buurland verklaart.

Het eisenpakket van de studenten is duidelijk: vrije toegang tot alle faculteiten zonder uitsluiting, gratis studeren voor iedereen, terug naar het oude Oostenrijkse systeem titels, dus tegen het Bolognaakkoord (invoering van een eenvormig studiesysteem waar men na drie jaar Bachelor is en na nog eens ongeveer twee jaar Master), waardoor binnen Europa – aldus de studenten – ook hoger onderwijs tot eenheidsworst wordt gemaakt, zonder onderscheid in culturele en maatschappelijke nuances, die Europa precies gemaakt hebben tot wat het is: geen Verenigde Staten van Amerika.

In een rondetafelgesprek gisterenavond op de nationale televisiezender ORF, zaten vertegenwoordigers van de Universiteiten, de studentenorganisaties, de minister verantwoordelijk voor onderwijs en vorming (Johannes Hahn, die binnenkort van de problemen verlost is als hij Europees commissaris wordt van… hij weet nog niet wat) én grote baas van de werkgeversorganisatie.

Uit dit gesprek werd duidelijk hoe ver de standpunten uit elkaar liggen. De interpretatie van Bologna die zowel door de politiek als de werkgevers wordt gehanteerd gaat in de richting: studenten moeten op die studierichtingen worden voorbereid die economisch zinvol zijn. Met andere woorden, Oostenrijk heeft geen nood aan 1000 nieuwe studenten architectuur per jaar, er zijn binnen de  bijna vierhonderd mogelijke studierichtingen ‘maatschappelijk en economisch’ meer relevante richtingen dan andere (bijvoorbeeld kunstrichting).

De burgerlijke ongehoorzaamheid van de studenten is te begrijpen. In een land waar zowel de politieke als de economische agenten invloed willen uitoefenen op het studieaanbod, beperkingen hanteren via numerus clausus, studierichtingen die niet onmiddellijk naar een arbeidsplaats leiden willen ontmoedigen, is met de basisidee wat grondig fout.

In de vele columns in de kranten komt telkens opnieuw de evaluatie van Bologna negatief over, want het systeem zou niet meer garantie op mobiliteit en uitwisseling van studenten geven, Bachelors hebben – ook mede de crisis – niet meer garantie op jobs dan vroeger, en het zou de universiteiten en hogescholen op kosten jagen die de staat niet meer dragen kan.

Wat in dit alles wordt vergeten, en bewust vergeten, is waar het aan de Universiteiten zou moeten om gaan: “waar universiteit op staat moet ook universiteit in zitten” formuleert de filosoof Konrad Paul Liessmann.

En daar gaat het studenten ook om: hun eisen komen er eigenlijk op neer dat vrije jonge mensen creatief en eerst en vooral vanuit een eigen intellectuele behoefte vrij moeten kunnen kiezen welke universitaire opleiding op dat moment in hun leven belangrijk is. Ongeacht hoe het er buiten de muren van de Universiteit aan toe gaat. “Opleiding is niet te koop!”

Studeren mag niet herleid worden tot pure voorbereiding op een arbeidsplaats, het moet een vrije keuze en beslissing blijven, het gaat over persoonlijke ontwikkeling, creativiteit en enthousiasme voor de gekozen richting, niet om het homogeniseren van studies ter voorbereiding op de arbeidsmarkt. En elke student moet vrij zijn dat op zijn of haar eigen tempo te doen, in overeenstemming met zijn of haar sociale situatie (in Oostenrijk hebben meer dan de helft van alle studenten jobs tijdens hun studies).

Het eisenpakket in het kort:

1. Vorming in plaats van opleiding

2. Afschaffing van het inschrijvingsgeld, ook voor niet-EU studenten

3. Democratisering van de Universitaire structuren

4. Transparantie in de financiering en verdeling van de middelen

5. Gelijke rechten voor iedereen en de invoering van het vrouwenquotum van 50% binnen het universitair personeel.

De studenten zijn schitterend georganiseerd via het internet en zijn te volgen op Facebook, Twitter en YouTube. Acties worden massaal via sms aangekondigd, de netwerken sluiten zich.

Reacties uitgeschakeld voor Universitas magistrorum et scholarium

Opgeslagen onder De Standaard

Een verkouden vrije avond in Wenen…

“Nee, ga maar. Geniet van de avond, ik blijf wel thuis.”

Ik voel me de laatste dagen wat verkouden, de ‘Mexicaanse griep?’, nee gewoon verkouden, kan ook nog, toch? Ik weet ondertussen op mijn leeftijd wel wat verkouden zijn is. Dat slaat van mijn neus op mijn keel, dan op mijn longen, en dan verlaat het, hoe dan ook, mijn lichaam en is alles opnieuw zoals het was. Duurt een paar dagen. Niets om je echt zorgen over te maken en ik klaag er ook niet over. Maar ga nu maar alleen, geniet ervan, de kinderen slapen, met mij is alles oké!

Voordeur afgesloten, nog eens de kinderen toegedekt, slaapkamer vensters dicht, een grog klaar op weg naar de badkamer. Zalig. Ik voel me nu al beter.

In de badkamer is een lamp gesprongen, door de EU verplicht te vervangen door een spaarlamp, heb ik bij de hand. Ik weet dat er ergens nog een flacon “Erkältungsbad” staat, het flesje naast het “Erholungsbad”, warm aanbevolen voor wie het koud heeft en op trillende benen loopt.

Die drie volle pampers op de rand van het bad gaan snel in het speciale ‘reuk-neutraliserend’ zakje, ik spoel in het voorbijgaan het toilet nog eens door, de oudste had een vlotte stoelgang zonder aan de gevolgen te denken, en dan reik ik naar de kraan van het bad.

Ik heb in bijna vijf jaar geen bad meer genomen, douchen ligt me beter. Ik begrijp echter plots waaraan dat zou kunnen liggen: ik grijp eerst twee eendjes van de bodem, probeer met veel moeite de drie zuignappen van een soort waterspeeltuin los te krijgen van de wand, de rubberen mat heb ik onder mijn bips niet nodig en dan ben ik tien minuten bezig de tandpasta te verwijderen die mijn jongste – copycat van zijn oudere zus – bij gebrek aan hoogte ‘s morgens het bad in spuwt in plaats van in het wasbekken.

Drie auto’s, vier haarbandjes, een naakte pop en wat tandenborstels later, stroomt eindelijk water in het bad. Ik geef het bad tijd, een bad heeft tijd nodig.

Na de grog stap ik naakt op het bad toe, vertrap nog snel de kleine auto van mijn zoon onder de badmat – los ik morgen wel op – stel de babyfoon op de grond en kruip in het sop. Langzaam, vooral langzaam laten zakken, genieten van het hete water en het schuim. Ogen dicht. Volume verplaatst volume. Luisteren naar het zuigend wegtrekken van het te veel aan water. Tot het een soort gorgelen wordt. Dan gaat de kraan weer open.

“Mag ik plassen, papa?” 

“Toch niet in bad schat?”

“Oh, ja, in het bad.”

“Iedereen plast vroeg of laat in het bad,” hoor ik iemand ergens zeggen.

“Mama!!! Mamma! Lala!”

‘Mama’ ken ik, die is vanavond niet thuis, wie weet waar die op dit moment uithangt, ik hoop ergens met vrienden aan een bar met een Caipi. ‘Lala’ is zijn tutje. Als hij dat verliest mag ik doen wat ik wil… vinden moet ik het!

Bad uit, koud, badmantel hangt niet waar hij zou moeten hangen, veel te kleine handdoek rond mijn natte lichaam, plasjes op het oude parket, half naakt in de donkere kamer op zoek naar een… tutje. Na een vloek of twee, een “ssssssst” of drie vind ik zijn tutje in zijn rechterhand en steek het in zijn mond. Hij heeft het koud. Ik dek hem warm onder, leg nog een dekentje bij en sluit de deur.

Ik ga douchen, snel en efficiënt, en schenk me een glas wijn in. Lijkt me praktischer in de gegeven omstandigheden.

En morgen komt zeker de vraag of ik genoten heb van ‘mijn’ vrije avond. Heb ik zeker, maar niet zoals ik het me had voorgesteld. Flexibel, dat moet een mens zijn, vooral flexibel.

Reacties uitgeschakeld voor Een verkouden vrije avond in Wenen…

Opgeslagen onder De Standaard

De minister en zijn Hans…

Ik wil het even over België hebben. Niet omdat ik Oostenrijk beu zou zijn, Oostenrijk is niet sterk genoeg om me het zwijgen op te leggen, dit keer gaat het om iets anders.

Hans is de klos. Tenminste zo lees ik het in de Belgische kranten. Een man die ik gekend heb toen hij begon als advocaat in Gent, nog schuchter maar met een gezond verstand dat duidelijk boven het gemiddelde van de samenleving uitstak, een enthousiasteling met ambitie, vooral om zijn job te doen, het resultaat van vijf jaar studeren, twee tot drie jaar afzien als stagiair bij een onverbiddelijke maar grote ‘meester’, onderbetaald en toch al vader, en met een natuurlijke drang om te klimmen en uiteindelijk te geraken waar hij zich thuis dacht te voelen… de magistratuur.

Hans wordt vandaag met de vinger gewezen omdat hij zegt dat het genoeg is. En genoeg, ik garandeer u, ligt voor Hans nog een paar straten verder dan voor ons allen, als Hans zegt dat het genoeg is, is het ook echt wel genoeg.

De informatisering van justitie. Eigenlijk een ‘running joke’, want wie ooit als buitenstaander met het gerecht te maken had, dan bedoel ik als toehoorder, of als man van een rechter, of als vrouw van een advocaat, als journalist of als vader van een aankomende advocaat, weet waarover Hans het heeft.

Moed heb je als je een project aanvaardt dat maatschappelijk belangrijk is. Een project zo groot dat niemand het kan overschouwen, maar waar het ook niet anders kan dan dat een paar mensen er hun frêle schouders onder zetten, bovenop hun dagelijkse sleur, en hopen dat alles beter wordt.

Moed heb je ook als je met een aangeboren naïviteit aanvaardt dat een probleem dat zo groot is als de Belgische justitie kan worden opgelost door een leger waanzinnig duur betaalde informatici die zelf niet bij machte zijn om de hoe-grootheid van het project te begrijpen. Ze starten met de eerste programmaregel, zonder te weten wat de laatste zal zijn. Beter nog, ze zoeken zich wat ooit voor een ander ‘project’ voorgeprogrammeerde modules bijeen, weven daar nog een web rond van op justitie toepasselijke noodzakelijkheden, en leveren… niets. Niets dat functioneert.

Eén keer mag zoiets fout gaan. Er zijn landen waar het twee keer fout gaat. Bij ‘ons’ gaat het permanent fout.

En het ergste voor Hans is dan een minister van justitie te hebben die binnen de kortste tijd weerlegt wat Hans als statement heeft afgelegd. Nadenken over wat Hans geschreven heeft of te zeggen heeft? Dat is voor later. Ontkennen, dat is voor nu. Oude school, Stefan, oeroude school. Stefan heeft het niet, hij heeft het nooit gehad en zal het nooit hebben. Zelfs West-Vlamingen kunnen ernstig fout zitten, en Stefan zit al zo lang fout als dat hij West-Vlaming is.

Ik ben over één ding gerust. Hans blijft Hans, integer en rechtvaardig rechter.

Ik ben ook over een tweede ding gerust. Stefan blijft Stefan, politieker en onterecht minister.

De ene heeft het voordeel dat hij kan zeggen dat het voor hem genoeg is. De andere heeft het nadeel dat hij alles altijd zal moeten blijven ontkennen. Maar daar is Stefan zeer goed in, tot ook hem ooit iemand zegt dat hij als politicus nooit zijn vervaldatum kan bereiken omdat hij nooit een versheidsdatum heeft gehad. Nu dus. Maar hij kan nog altijd in Oostenrijk terecht.

Als Rik Torfs niet kan preken, dan luistert niemand nog naar hem en krijgt hij niet het platform dat hij wonderlijk mooi en gevat bezet. Als Kim Clijsters de bal niet meer kan raken, dan komt ze op geen tennisveld meer aan haar trekken. Als Patrik Vankrunkelsven de draad kwijt is dan stopt hij met garen spinnen. Logica is mooi. Stefan krult dan zijn verbitterde lip omhoog, kijkt boven de rand van zijn bril, en kruipt geslagen in de op voorhand verloren verdediging. Hoe vaak moet je minister van justitie worden in België om daar de nodige lessen uit te trekken?

Reacties uitgeschakeld voor De minister en zijn Hans…

Opgeslagen onder De Standaard

De Oostenrijkse staat is een jaar jonger dan ik, en dat zal altijd zo blijven…

26 oktober is altijd een bijzondere dag. Niet omdat het de Nationale Feestdag van de Republiek Oostenrijk is, maar vooral omdat deze Nationale Feestdag mij er elk jaar opnieuw aan herinnert wanneer ik aan mijn tweede leven ben begonnen dat zich – toeval oh toeval – in Oostenrijk afspeelt. Ik was in Zuid-Afrika op 26 oktober 2002 en soms slaat in een mens zijn leven de bliksem in. Sinds vijf jaar ben ik buitenlander in Wenen, een en ander om over na te denken.

En ik bevond me dit weekend in goed gezelschap. Alle kranten en tijdschriften in het Alpenland besteden hele katernen vol aan de ‘heimat’, hoe het met het land is gesteld, geven politieke beschouwingen en laten vooral, en dat is nieuw, niet-Oostenrijkers aan het woord die hier sinds korter of langer om welke reden dan ook al dan niet hun plek hebben gevonden, of juist omwille van hele duidelijke redenen het land hebben verlaten. Ik laat vandaag de anderen aan het woord. Mevrouw en Mijnheer Oostenrijk zijn dus 54, en ze zullen het geweten hebben.

Even kort en krachtig: Oostenrijk is eigenlijk een Republiek sinds 1918, maar heeft in 1955 door middel van het ‘Staatsverdrag’ haar definitieve nieuwe grenzen moeten aanvaarden. Daar begint de jaartelling van het nieuwe Oostenrijk dat in 1995 lid werd van de Europese Unie, in 2002 de Euro invoerde en in 2008 het Verdrag van Lissabon ratificeerde. Een jonge bruid dus, toch vanuit Europees perspectief.

Maar in het echt een oude taaie tante, diep in de burgers ingebakken, die met een steeds opnieuw opduikende nostalgie terugdenkt aan de gloriejaren, in gesprekken met mij meer bijzonder graag verwijst naar de tijd toen Vlaanderen behoorde tot de Oostenrijkse Nederlanden. Kwestie van ervoor te zorgen dat ik met de nodige nederigheid én onderdanigheid blijvend respect opbreng voor dit gereduceerd overblijfsel van de Habsburgse Dynastie.

Er zijn niet toevallig twee boeken verschenen deze week, totaal verschillend, echter met een gemene deler: ze beschrijven beide het ‘bizarre’ en het ‘absurde’ over Oostenrijk, dat waarschijnlijk deels aan deze ‘reductie’, deze amputatie van macht en territorium ten grondslag ligt. “Ach Austria – verrücktes Alpenland,” van Marion Kraske en “Dem Österreichschen auf der Spur,” van Charles E. Ritterband. Nee, ze zijn nog niet vertaald, aan het eerste begin ik binnenkort. De rode draad doorheen beide boeken gaat zo diep door de Oostenrijkse samenleving, dat men er stil van wordt. Maar het soort stil waarbij nogal wat wordt gelachen, gegrijnsd en gemeesmuild.

Christian Ankowitsch, cultuurredacteur van Der Standard, verliet beroepshalve Wenen in 1993 en trok naar Hamburg. “Ik dacht dat ik naar een andere stad verhuisde en alles over Oostenrijk wist,” zegt hij, “maar ik vergiste me drie keer op een rij.” Zeven jaar later, woont hij in Berlijn en is voor hem Oostenrijk nog altijd een ‘troebel beeld’ dat hij maar niet scherp gesteld krijgt. Vanuit Berlijn bekijkt hij de Oostenrijkse politiek  als iets waar hij zich liefst niet te veel zou willen mee bezig houden: omwille van de neiging naar provincialisme, het durend hervervallen in dezelfde zonden en de steeds weer opduikende haatgevoelens. En het is vele andere Oostenrijkers in het buitenland niet anders gesteld. “Ik heb me in mijn land vergist,” zegt hij, “want als het erom gaat wie staatsburger van mijn land kan worden, of wie dat NIET kan worden, gaat het over vele migranten. En om mijn eigen kinderen. Want hun moeder is Duitse en we zijn niet getrouwd, dus is er geen kans dat mijn kinderen ooit Oostenrijkse staatsburgers worden. En zelfs als dit voor mijn familie geen existentieel probleem is, wat voor vele migranten wel zo is, doet die koude houding van mijn land me pijn omdat het blijkbaar niet geïnteresseerd is zich als mensvriendelijke staat te profileren.”

‘Mensvriendelijkheid’ is geen gemiddelde karaktertrek van de Oostenrijker.

Zoals Lisa Bjurwald, een Zweedse journaliste die een beurs kreeg om in Wenen verder te studeren ervaart aan boord van haar Austrian Airlines vlucht naar wat ze denkt een soort beter gelegen, groter Stockholm te zijn: proper en met veel cultuur en meer dan een miljoen inwoners. Nieuwsgierig leest ze het on-board magazine waarin uitgebreid over een Oostenrijkse karaktertrek wordt geschreven: het klagen. Welk land wil zich zo in de kijker stellen?

De in het ‘Anschluss’-jaar 1938 in Wenen geboren filosoof Rudolf Burger, gekend voor zijn controversiële maar altijd sterk onderbouwde en kritische maatschappelijke en politieke essays over zijn geboorteland, gaat meestal een stuk dieper. “Oostenrijk is een klein dik land, buiten of aan de rand van het wereldhistorisch gebeuren, het is zelf geen acteur, houdt zich buiten conflicten omwille van haar ‘neutraliteit’. Dat vernauwt natuurlijk ook het zicht. En leidt tot zelfgenoegzame schijnheiligheid, met een lichte neiging tot hysterie.”

Neutraliteit als vlucht uit de realiteit.

Het woord “Wiedergutmachung” in de ruimere betekenis van het Nederlandse “schadeloosstelling” of het Engelse “restitution” was een Duits concept, waarmee de regering onder andere overlevenden van de Holocaust of werkkampen financieel compenseerde en daardoor een streep wou trekken onder het grauwe verleden, in de mate dat zoiets überhaupt mogelijk is. Maar het was de grondreden waarom een nieuwe Duitse staat een nieuwe start kon nemen, mensen verder konden met hun leven, een teken werd gegeven van schulderkenning waarna moeizaam aan verzoening kon worden gedacht. In Oostenrijk heeft dit nooit zo plaats gevonden, was en bleef alles meer tweespaltig, weerspiegelt het zoveel meer een houding van onderdrukte schuld die zich verstopt achter de rol van slachtoffer, omdat die leefbaarder is, draaglijker, maar waardoor ook niemand met zichzelf echt en volledig in het reine komt. Vergeving is een onmogelijk moeilijk idee, verwerking een werkwoord zonder einde. Alsof de Oostenrijker dit nodig heeft, om niet verder te moeten, niet door te gaan zoals dat in Duitsland wel is gelukt. Het grenst aan intellectueel masochisme.

“Zolang de Oostenrijker nog bruin bier en worst heeft, revolteert hij niet,” zei Ludwig van Beethoven, maar die had dan ook alle redenen om kritisch te zijn, de voorvaderen van zijn ouders kwamen uit Mechelen.

“In Oostenrijk wordt men slechts een grote man, als men iets buitengewoons niet doet,” typeert de Weense auteur, criticus en theaterdirecteur Egon Friedell. Hij sprong in 1938 uit het venster om tien uur ’s avonds toen twee SA’s hem thuis wilden arresteren. Hij riep “Pas op, uit de weg!” naar voetgangers onder hem voor hij sprong en stierf.

Oostenrijk heeft – in tegenstelling tot Duitsland – nooit geprobeerd systematisch de destijds vrijwillig weggetrokken (lees: gevlucht) of niet vrijwillig verstoten landgenoten terug naar huis te halen. Carl Djerassi, scheikundige en schrijver, hersenonderzoeker Eric Kandel en gelauwerd scheikundige Walter Kohn werden in 1938/39 uit Wenen verdreven. Hoewel ze af en toe om beroepsredenen naar hun thuisland terugkeren zeggen ze bijna in koor ‘volledige verzoening zal er nooit zijn’, hoewel de situatie zich iets heeft verbeterd. Maar het steeds opnieuw opduikende antisemitisme en vijandigheid tegenover vreemdelingen blijft hun grootste probleem.

“Voor ik sterf wil ik graag terug naar huis,” dichte Theodor Kramer, maar zodra hij effectief ook in Wenen terug was klaagde hij: “Slechts in mijn thuisland voel ik me eeuwig vreemd…”

De feestelijkheden zijn aan de gang. Oostenrijk viert vandaag. De stemmen van de redenaars op de radio klinken verdacht metaalachtig en hol, ze lijken te stammen uit een ver verleden. De tanks rollen, de helikopters vliegen, de fanfare speelt, de vlaggen wapperen. Ik blijf vandaag ver weg van de “Heldenplatz”. Het verleden ligt voor deze jonge natie te dicht bij.

Reacties uitgeschakeld voor De Oostenrijkse staat is een jaar jonger dan ik, en dat zal altijd zo blijven…

Opgeslagen onder De Standaard

Alle Belgen gelijk voor de wet?

Er was de laatste dagen nogal wat discussie ontstaan op de Standaard Online over de rol van de ambassades en hoe die met hun expats omgaan. Ik heb even gewacht, wat gestudeerd en gelezen, met wat mensen gesproken, en kan niet anders dan daar nog eens op terugkomen.

Op mijn zoektocht naar de definitie van de rol van bijvoorbeeld een Belgische ambassade in welk land dan ook, kom ik niet veel verder dan:

“De ambassade zorgt voor communicatie en onderhandelingen tussen de twee landen en voor culturele uitwisseling. Ook fungeert ze vaak als aanspreekpunt voor burgers van het thuisland die op dat moment in het gastland verblijven.”

Ik begrijp het deel over communicatie, een ambassadeur is iemand die bij machte moet zijn een standpunt over te brengen, zorgen uit te drukken, en zijn regering te vertegenwoordigen waar nodig. Ik versta ook het deel over onderhandelingen: als er zich dan al een wrijving voordoet tussen thuisland en gastland, moet een ambassadeur, in naam van zijn land, één en ander proberen te bewerkstelligen.

Waar ik compleet de mist in ga is het deel “fungeert VAAK als aanspreekpunt voor burgers van het thuisland.”

“Vaak” komt etymologisch van “vak” en is een bijwoord van frequentie. Betekenissen zijn: soms, dikwijls, veelvuldig.

Nu vind ik deze betekenis nogal vrijblijvend, want willekeurig. Wie beslist er over hoe “vaak” een ambassade als aanspreekpunt voor burgers van het thuisland optreedt, waarom en waarover de problemen dan mogen gaan? Betekent dit dat dit “aanspreekpunt” geen garantie is en dus afhankelijk is van hoe de ambassadeur heeft geslapen afgelopen nacht? Waarom staat daar niet dat de ambassade het onvoorwaardelijk aanspreekpunt is, het altijd te bereiken klankbord, de gegarandeerde overlevingsboei voor burgers van het thuisland? Een met gepassioneerde mensen bemand loket voor landgenoten die al zorgen genoeg hebben met het buitenland, zodat ze van dit plaatsvervangend binnenland toch een en ander mogen verwachten?

Als ik me niet vergis is de staat er voor de burger, en niet omgekeerd. In dit geval gaat de rede: vraag niet wat de staat voor u kan doen maar wat gij kunt doen voor de staat niet op, de belastingbetaler subsidieert deze buitenlandse vestingen en mag er dan ook alles van verwachten, lijkt me zo.

En ik loop in deze column op de tippen van mijn tenen, want als morgen de FPÖ aan de macht komt en ik me zo snel mogelijk in dekking moet stellen, dan heb ik graag dat de deur van dit stukje België in Wenen voor me open gaat en ik beschutting kan vinden. Dan heb ik die paar exterritoriale en onschendbare vierkante meter hard nodig. Dus ik schrijf braaf, en in overleg met de burgerzin die men in deze context van mij verwacht.

Ik ga hier dus niet in op de vraag waarom de vorige ambassadrice in Wenen, Mevrouw Christina Funes-Noppen het na enkele maanden voor bekeken hield. Anderen zeggen dat ze wat problemen had met ‘haar Duits’. Een landgenoot vroeg zich onlangs terecht af of men zoiets in Brussel niet had kunnen weten. Niet dus. Ik hoop dat haar Spaans wat beter is daar in Argentinië, dat ze zich daar echt gelukkig voelt en dat onze regering bij volgende benoemingen dit soort taalproblemen wat vroeger in beschouwing neemt. Spaart wat verhuisgeld. Maar ik heb daar verder geen mening over.

Ik ga ook niet in op de vraag waarom drie opeenvolgende ambassadeurs in Wenen Franstalig waren. Zowel Mevrouw Christina Funes-Noppen als de kersverse ambassadeur Claude Rijmenans hebben MR-signatuur maar dat zou zelfs niet belangrijk mogen zijn, dus zwijg ik erover. De ambassadeur in Oostenrijk en in Bosnië en Herzegovina is tevens Permanent Vertegenwoordiger van België bij het Bureau van de Verenigde Naties te Wenen, bij het IAEA en bij de Voorbereidende Commissie van de CTBTO, en heeft zijn pluimen op diverse posten in het buitenland al lang verdiend. En ik wil me hoe dan ook niet mengen in het gevestigd systeem van politieke benoemingen, onderlinge partijafspraken en het moeilijke evenwicht tussen wat goed is voor België en wat goed is voor onze (hoofdzakelijk Vlaamse) burgers in het Alpenland. Ik wil het daar helemaal niet over hebben.

Waar ik me wel vragen mag bij stellen is hoe gelijk Belgen zijn volgens de wetten van de ambassades in het buitenland. Vertrekkend van het principe “alle Belgen zijn gelijk voor de wet”, mag je verwachten dat een Ambassadeur die het met zijn landgenoten goed voor heeft alle burgers ook als gelijken beschouwt. Ambassadeur zijn mag dan al iets nobels hebben, een hard werkende Vlaming in het buitenland heeft ook zo zijn rechten, en onderscheidt zich – wat mij betreft – geenszins van de hardwerkende ambassadeur.

Een vriend die in een buurland van Oostenrijk woont wist me onlangs te vertellen dat op de dag van de Dynastie dit jaar niet alle Belgen door de Ambassade werden uitgenodigd voor een drink en een babbel. Hij wel, maar een paar van zijn vrienden niet. Ik ben er dit jaar in Wenen wel bij. En omdat de dag van de Dynastie op een zondag valt, is alles op 11 november gepland. Ik kijk er al naar uit en kom hier zeker nog eens op terug. De symboliek van 11 november in combinatie met de Dynastie… dat belooft.

Reacties uitgeschakeld voor Alle Belgen gelijk voor de wet?

Opgeslagen onder De Standaard

Er groeien geen bananen in Oostenrijk…

Men kan de jongste tijd met stijgende regelmaat in kranten en tijdschriften lezen hoe rechters en openbare aanklagers in Oostenrijk Vrouwe Justitia behandelen, en dat is echt niet fraai. Een veelgebruikt woord, ook deze week in Die Zeit zowel als in enkele Oostenrijkse kranten, is “willekeur.” En er wordt vaak gezegd dat zodra het onderwerp ‘overheidscorruptie of -gesjoemel” opduikt, parallellen worden getrokken met exotische landen. Hoewel dit “politiek niet correct” is aldus Die Zeit, kan men niet anders dan het land als bananenrepubliek bestempelen.

Alle lagen van het justitieel apparaat zijn betroffen, van openbare aanklagers, via ministeriële kabinetten tot de gerechtshoven toe. En de lijst schandalen wordt elke dag langer.

Sinds een paar weken verschijnen in “Falter”, een zeer onafhankelijk en kritisch weekblad in de stijl van Le Canard Enchaîné maar dan zonder het gehalte satire, dossiers die door een anonieme informant in een papieren zak aan de redactie werd bezorgd. Het gaat vooral over hoe het gerecht omgaat met klachten tegen politici en dubieuze industriëlen, over de bewezen belangenvermenging tussen justitie en politiek.

Flagrante overtredingen worden weggewimpeld met uitspraken zoals: “de betrokkene was onwetend”, “er was geen voorbedachtheid”, “persoon X is slachtoffer van een hetze tegen hem.”

Voor een paar jaar was er de “BAWAG”-affaire, waar uiteindelijk één zondebok werd geofferd en voor de rest de betroffen bank op alle steun van de overheid mocht rekenen om niet ten onder te gaan. Alle anderen bleven in mindere of meerder mate buiten schot.

Er loopt nu de “BUWOG”-affaire, waar ex-minister van Financiën Grasser een private overnamekandidaat voor 60.000 woningen die eigendom waren van de staat, de juiste overnameprijs heeft ingefluisterd. Vanuit het Ministerie van Financiën dan nog. Miljoenen Euro’s consultancy honorarium vloeiden via via naar enkele offshore ondernemingen van vrienden van de minister.

Er loopt een zaak over steekgeld aan een half leger politiefunctionarissen die de transportsector in Oostenrijk duizenden Euro per maand/per man hebben gekost. Een aard van private wegentol werd door de overijverige ambtenaren geëist opdat ze bij wegcontroles en bevrachting bepaalde transportfirma’s zouden met rust laten.

Er is de affaire Natascha Kampusch, waar een ijverige onderzoeksrechter die ervan overtuigd is dat nog een tweede dader-ontvoerder in het spel was, systematisch wordt gediffameerd en gehinderd in zijn onderzoek.

Er was de zaak met de rechter die openlijk toegaf cash geld, reizen en een wapen te hebben aanvaard, en die gerechtelijk volledig buiten schot is gebleven.

Er wordt gejongleerd met verjaringstermijnen, gewerkt met gefingeerde ziektes, sabotage van onderzoekscommissies, verschuiven van personeel om strafonderzoek te vertragen, getuigen monddood gemaakt.

Het gaat over het vrijspreken van beklaagden in het ongeluk in de gletsjertunnel in Kaprun waarbij 115 mensen het leven hebben verloren en waar de Duitse Justitie zelf spreekt van een slordig, onvolledig en gemanipuleerd onderzoek door haar Oostenrijkse collega’s.

De politiek zwijgt, wat je eerder van Vrouwe Justitia zou verwachten. De vriendjespolitiek van de elite staat garant voor een “hermetisch gesloten systeem,” zo schrijft Johannes Voggenhuber, voormalig lid van het Europees Parlement voor de Groenen.

De politiek in Oostenrijk laat de staatsrechtelijke principes aan willekeur over, spijts een zware veroordeling in 2006 door de Europese Raad wegens gebrek aan onafhankelijkheid en verregaande politisering van Justitie. Het is Oostenrijk en de Oostenrijkers “Würst.” Binnenskamers pruttelt alles gewoon verder, een regelrechte aantijging van de democratische principes en de constitutioneel gegarandeerde onafhankelijkheid van het gerecht.

Oostenrijk staat bij het Hooggerechtshof van Straatsburg op nummer 1 op de lijst van Europese landen die zondigen tegen persvrijheid en vrijheid van meningsuiting. Het overtreft hiermee zelfs de status van Rusland.

En niemand ligt er wakker van. De Oostenrijker jodelt dat alles met een kwinkslag weg, drinkt zijn wijn, eet zijn schnitzel en boert. Er groeien geen bananen in Oostenrijk. Anders had de Republiek al lang een nieuwe naam.

Reacties uitgeschakeld voor Er groeien geen bananen in Oostenrijk…

Opgeslagen onder De Standaard

Met open ogen

Zoals vermeld in een vorige blog, gaat mijn vijfjarige dochter elke donderdag naar de voorbereiding op het lager onderwijs. Eén morgen in de week, van acht tot twaalf… and she loves it! “Vorschüle!”

Vanavond, midden het zandmannetje op Kika, roept ze dat ze haar “Hausaufgaben”, haar huiswerk nog moet maken. Ik geloof eerst mijn oren niet, vraag nog eens om bevestiging, en krijg “die moet ik zonder uitstel maken!”

Lillifee (voor)schooltas vliegt open, roze pennenzak – via de post van haar Vlaamse zus gekregen – klapt als een drieluik uiteen, tafeltje en kleine stoel bijgeschoven en daar gaat ze. Ze moet haar eigen naam vinden op een blad met alle namen van de andere kinderen in haar klas, en die een kleur geven die ze zelf graag mag.

Ik lucht op, blaas eindelijk de ingehouden adem uit. Onschuldig. Niets om een petitie over te beginnen, een parlementaire vraag over te formuleren, geen Europees Gerechtshof van de Mensenrechten in Den Haag.

Ongelooflijk vast te stellen hoe sterk ze verlangt naar iets wat ze nog niet kent, waarvan de ze draagwijdte nog niet kan inschatten, huiswerk. Ik hou toch een oogje in het zeil de komende weken. Maar feit is, ze weet dat ze een opdracht heeft meegekregen die alleen de ‘grote’ meisjes krijgen en het kan haar niet schelen wat dat is, wat het wordt, hoeveel het wordt. Blind vertrouwen en onbezoedeld verlangen.

Ze geniet het onbekende en loopt met open ogen in wat de volgende twaalf jaren haar toekomst wordt. Niet weten kan ontwapenend zijn.

Reacties uitgeschakeld voor Met open ogen

Opgeslagen onder De Standaard

Publieke vijanden om van te smullen: Houellebecq en Lévy

Ik heb de schitterende vertaling van “Ennemis Publics” verslonden, “een steekspel in brieven” tussen Michel Houellebecq en Bernard-Henri Lévy.

Martin de Haan en Rokus Hofstede, oude ratten met de nodige voorkennis over en ervaring met de auteurs van het boek, zijn er in geslaagd de typische mélange van quasi gesproken en overdacht geschreven taal in een volgehouden hoogst genietbaar Nederlands te gieten, waarin – na grondige vergelijking met het origineel – geen gemakkelijke oplossingen werden gezocht en de briefwisseling zeer authentiek en nauw aansluitend bij de bron werd gehouden. Men kan zich met de lawine aan onderwerpen die de lezer in deze boeiende briefwisseling overvalt, geen lichtvaardigheid permitteren, er zijn geen gemakkelijke oplossingen, literatuur van dit niveau verdient vertalers van dit niveau.

Over het boek zelf zijn voldoende recensies geschreven, de ene al beter dan de andere, een paar relevant, een paar goed geformuleerd, nog een paar oppervlakkig en eerder triviaal, zo gaat dat met literatuurkritiek in cyberspace. Zelfs een paar kranten en tijdschriften of een radioprogramma of twee voelen zich geroepen eerder te resumeren dan doordachte reflecties te formuleren over de achterliggende gedachte van dit boek. Ik mis bij ons zowel het fulminante als het elogium die in de Franse pers gebruikelijker zijn, het scherpe standpunt maar dan onderbouwd en geargumenteerd. Dat de uitgever(s) stellen dat alleen al het feit dat deze twee mannen elkaar hebben gevonden in een correspondentie zeer bijzonder mag heten is wat je van de uitgever verwacht. En dat neemt de televisiezender Tros natuurlijk gretig over. Zowel als wat een andere recensent schreef namelijk dat hoe hoffelijk de toon ook blijft beide heren elkaar niet sparen, hoe alles stof wordt voor een intrigerend steekspel. Nou ja, als de ondertitel het al over een steekspel heeft.

Een steekspel is naar mijn gevoel echter nog wat anders. Daar vallen slachtoffers, wat in dit boek, deze ‘bekentenisliteratuur’ zoals de schrijvers niet anders kunnen dan hun correspondentie zelf te definiëren, niet het geval is. Hoogstens een paar schampschoten, meestal diplomatisch geformuleerde woordpijlen die het hart van de tegenstander nooit dodelijk treffen, maar eerder beroeren en tot nadenken stemt. Waarop dan de reactie komt in een tegenbrief, geformuleerd met de meeste zorg, onderbouwd en geschreven in een stijl die de lezer bedwelmt door schoonheid en gevatheid, waardoor hij beseft dat iets bijzonders aan de hand is.

Omdat één recensie boven alle andere uitsteekt, elke povere poging tot analyse van wat in het boek werkelijk loos is in de schaduw stelt, ondanks het betere knip- en plakwerk, verwijs ik er graag naar:Achille Van Den Branden. Een fenomeen op zich, bezoeken warm aanbevolen.

Want als het goed is, is het goed, zelfs als de recensent geen ‘officiële’ literatuurcriticus is, en leg ik als eenvoudige lezer graag mijn wapens neer.

Reacties uitgeschakeld voor Publieke vijanden om van te smullen: Houellebecq en Lévy

Opgeslagen onder De Standaard