Categorie archief: Essays

International sexual abuse monitor wordt niet langer bijgewerkt

NewMonitor

In 2010, kort nadat in België de bom losbarstte rond ex-Bischop Van Gheluwe, werd de International sexual abuse Monitor opgestart op initiatief van journalist Roel Verschueren. Deze website, gebaseerd op RSS-newsfeeds van de internationale pers, gaf live een overzicht van wat in vele Europese landen en de USA gaande was op het vlak van seksueel misbruik binnen de kerk.

Hoewel in België de discussie, ook weer de jongste weken, zeer hevig doorgaat, is de berichtgeving uit het buitenland schaarser geworden. De redenen hiervoor zijn eenvoudig: er is zowel bij het publiek als bij de pers een soort verzadiging opgetreden omtrent het onderwerp, en de samenleving gaat er – deels terecht – van uit, dat heel wat slachtoffers de weg hebben gevonden naar zowel de arbitragecommissie als de meldpunten in de bisdommen.

Niettegenstaande het hele debat omtrent schuldig verzuim van kerkoversten en oversten van Orden nog maar in de stijgbeugels staat, en in april 2015 een eerste ernstig resultaat werd geboekt voor de rechtbank van Namen, waar Aartsbisschop Léonard voor schuldig verzuim werd veroordeeld in het dossier van Joëlle Devillet, viel deze week de beslissing de News Monitor niet meer bij te werken.

Wat wel toegankelijk blijft is het immense archief dat over jaren werd opgebouwd. Dit is uitsluitend toegankelijk via deze onderstaande links:

  1. Bibliography sexual abuse: news, columns, reports

  2. Bibliography sexual abuse: documentaries and movies

  3. Bibliography sexual abuse: books

  4. Bibliography sexual abuse: audio-visual/TV

De meest recente gebeurtenissen op het vlak van seksueel misbruik zijn voortaan te vinden op:

http://www.bishop-accountability.org/AbuseTracker/

Met dank aan alle ontelbare ‘volgers’. Tijdens de topdagen meer dan 4000 per dag.

Met vriendelijke groeten,

Roel Verschueren

Reacties uitgeschakeld voor International sexual abuse monitor wordt niet langer bijgewerkt

Opgeslagen onder Essays

Na tien jaar, de strijd om de Oostenrijkse kerstboom gewonnen.

imagesHet heeft wel iets, vinden alle Oostenrijkers sinds decennia: de mystiek om de kerstboom die plichtsgetrouw niet later, maar ook niet vroeger dan op 24 december in de huiskamer belandt. De traditie wilt, dat op de dag voor Kerstmis, vader en kinderen het huis verlaten, liefst zo rond een uur of drie in de namiddag, en in wind en weer buiten blijven tot om een uur of zes het klokje luidt. En de ouders samen met de kinderen – uiteraard volledig verrast – een compleet opgesmukte kerstboom vinden.

Zo maar, plots uit het niets, in de woonkamer en met aangestoken kaarsen en pakjes eronder, alsof die er altijd gelegen hebben.
Muziek speelt op de achtergrond, verwondering alom, vader drinkt zijn eerste schnaps om zich van de drie stresserende uren te bevrijden, want de kinderen waren het liefst na 10 minuten al terug naar huis. Ze weten immers dat het kindje Jezus komt. In Gent komt de kerstman met de geschenken, en ligt het kindje Jezus dan plots in de kribbe, in Wenen komt het kindje Jezus en brengt alle geschenken mee. Met fel verlichtte kerstboom met echte kaarsen erop en eraan, voor minder komt het niet voorbij.
Tien jaren heb ik gevochten, geargumenteerd met woorden zoals tijdswinst, minder stress, samen de kerstboom versieren met de kinderen, samenzijn, en voor wie dan toch in iets wilt geloven, laat wie dan ook maar de geschenken brengen en onder de boom leggen, het moet niet alles op de schouders van het kindje Jezus vallen, we kunnen de kerstman of wie dan ook een handje toesteken, en de vader ontlasten van drie uur pure stress.
Na negen jaar kwam het verlossend woord: “doen we het dit jaar maar op zijn Vlaams.”
Dus waren we vandaag al op de Naschmarkt, waar de mooiste bomen in de aanbieding stonden, en sleepten met zijn vieren onze kerstboom naar huis.
Een zonnige zondag, sneeuw noch koude te bespeuren, boom past perfect onder het 3,6 meter hoge plafond van het appartement, we zijn er klaar voor om vier dagen voor kerst, samen met de kinderen de “Vlaamse” boom te versieren, zodat we het de komende dagen wat rustiger hebben.
Het is zondag. Eerst de lampjes. Dan de meest verschrikkelijke en verscheidene ballen, sterren, poppetjes, dieren, eigengemaakte engeltjes.
Geen lampjes dus. Niet één van de vier compleet door eenander geraakte lange groene strengen met breekbare kleine lichtjes was bereid om de kerst van 2014 te verlichten. Hoe hadden we vorig jaar de boel zo kunnen afbreken? Afbreken gaat sneller dan opbouwen, maar toch. Waren we te enthousiast over het feit dat de eindejaarsperiode eindelijk voorbij was? Heeft iemand ergens een verkeerde stap gezet, en gedaan alsof niets was gebeurd, en de lange koord met lampen gewoon opgerold in de hoop dat het nooit nog kerst zou worden?
Het werd dan uiteindelijk toch nog een dag later vooraleer de “Vlaamse” boom in alle glorie de huiskamer verlichtte.
Want vandaag branden de lichtjes, en dus de boom, en zongen we samen met de kinderen al de eerste liedjes die ze op school hebben geleerd.
Gewonnen!!! Twee dagen voor kerst. Met volledige instemming van Oostenrijkse moeder en kinderen.
Vrienden begrijpen de drang niet, het verbreken van een gesloten onaantastbaar Oostenrijks gebruik.
Of beter nog: mijn mannelijke vrienden begrijpen niet waarom ik op 24 december tussen drie en zes niet verkleumd in de kou zal staan, naast hen en desolate schommels op een speelplaats waar niemand wil zijn. Want ik zal thuis zijn, in de warmte van de woning, spelletjes spelen met mijn kinderen in de keuken, tot het belletje kinkt om zes, als teken dat de boom volledig klaar is om ontdekt te worden, met geschenken klaar om uit te pakken.
Tien jaren heeft het geduurd, tot ik in staat was om ervoor te zorgen dat onze manier om kerst voor te bereiden, een waardevol alternatief is tegen de Oostenrijkse stress.
Mijn kerst kan niet meer stuk!
Fijne dagen, met of zonder boom

Reacties uitgeschakeld voor Na tien jaar, de strijd om de Oostenrijkse kerstboom gewonnen.

Opgeslagen onder Essays

Museumsdepots. Inside the Museum Storage

Van Weens sterfotograaf Stefan Olàh verschijnt op 16 oktober een wel heel bijzonder boek.

“Inside the Museum Storage” toont in 190 pagina’s de verborgen schatten in de kelders en bunkers van 27 gerenommeerde Oostenrijkse musea. “Negentig procent van het openbaar kunstbezit van ons land ligt opgeslagen in museumdepots, en dus onttrokken aan het publiek. Dat weet bijna niemand, de depots zijn verborgen plaatsen,” schrijft Olàh in zijn boek.

Wat daar zo allemaal verborgen ligt, brengt Olàh door middel van 100 zorgvuldig uitgezochte beelden tot leven.

© Stefan Olàh

© Stefan Olàh

De fotograaf is daarmee niet aan zijn proefstuk toe. Hij vereeuwigde over de jaren ondertussen verdwenen benzinestations in de stad Wenen (Zechsundzwanzig Wiener Tankstellen), verzamelde unieke beelden van 95 geklasseerde “Würstelstände” in een bestseller, en publiceerde een selectie van vergeten architecturale juweeltjes in “Österreichische Architektur der Fünfziger Jahre”.

In “Museumsdepots”  worden essays opgenomen van 10 bekende Oostenrijkers, die elk hun eigen kijk geven op wat in depots over het hele land verborgen blijft voor het publiek, en hoe Stefan Olàh deze verzamelingen benaderd heeft. Hij fotografeerde in bunkers, opslagplaatsen in havens, industriële depots, een voormalig hospitaal, historische wijnkelders, zolders, een kathedraal, een fort, een voormalig veilinghuis, een schuur, en zelfs in een oude bioscoop. Belangrijk voor de fotograaf was dat zijn beelden voor zichzelf zouden spreken, zonder de toeschouwer te belasten met het verhaal achter het beeld. Hij ensceneerde geen enkel onderwerp, verplaatste geen voorwerpen, gebruikte alleen het aanwezige licht en een Linhof Technika 4 x 5 inch op een driepoot.

Uitgegeven bij Anton Pustet Verlag, 192 bladzijden, 23,5 x 28 cm, Hardcover met wikkel, € 39

ISBN 978-3-7025-0766-4

Foto’s van Stefan Olàh, Senior Artist aan de Universität für angewandte Kunst in Wenen (www.olah.at)

Tekst en medewerking van Martina Griesser-Stermscheg, curator van het Technisch Museum in Wenen

Reacties uitgeschakeld voor Museumsdepots. Inside the Museum Storage

Opgeslagen onder Essays

Authors for Peace and Writers against Mass Surveillance wishing you Merry Christmas

1 reactie

Opgeslagen onder Essays

Class Action: Erevrederechter en justitiewatcher Jan Nolf legt uit waarom de Heilige Stoel uit de wind werd gezet…

…maar dat voor de bisschoppen en oversten van congregaties nog niet het geval is.

Het in Gent uitgesproken vonnis over de schadeclaims tegen de Heilige Stoel en de bisschoppen valt uiteen in drie hoofdstukken met een verschillend resultaat. Maar er komt alvast een tweede ronde.

Afbeelding

Reacties uitgeschakeld voor Class Action: Erevrederechter en justitiewatcher Jan Nolf legt uit waarom de Heilige Stoel uit de wind werd gezet…

Opgeslagen onder Essays, Opinie

De nieuwe paus is gekend!

Roel Verschueren op Apache.be

Roel Verschueren op Apache.be

Lees verder

Reacties uitgeschakeld voor De nieuwe paus is gekend!

Opgeslagen onder Apache Medialab, Essays, Opinie

Debatcultuur en journalistiek in Vlaanderen: beiden in hetzelfde bedje ziek

Ik heb met interesse de interviews, artikels, opiniestukken en lezersreacties gelezen over de drie dingen die Vlaanderen deze dagen schijnen bezig te houden. Ik doe dit met enige afstand, 1250 kilometer scheiden me van mijn geboorteland, en dat al sinds 2004. Over Wenen en de Oostenrijkers kom ik nog terug.

Een filosofisch gesprek dat eindelijk Vlaamse kijkers trok (Vermeersch/De Wever), een Paus die aftreedt en de daaraan verbonden papierverspilling, en de rol van de krant (herschikking hoofdredactie De Standaard, na artikel over de Antwerpse regenboog T-shirts) als onafhankelijk en verantwoordelijk medium.

‘Het dagblad’
Er gaat geen dag voorbij of we lezen ergens wel iets over de mate waarin het echte journalistieke werk niet meer mogelijk is. Gebrek aan middelen, gevolgd door een gebrek aan mankracht, waardoor een gebrek aan relevantie van wat kranten hun lezers voorschotelen, dragen bij tot een groeiend fenomeen dat niet alleen in Vlaanderen kan worden vastgesteld. De alarmkreet luidt over het hele oude continent. Verkeerde inschatting over de rol van ‘het dagblad’, overinvestering in digitaal waarvan de vluchtigheid en snelheid indruisen tegen even diep ademhalen en twee maal nadenken voor iets de deur uitgaat, onderinvestering in echte onderzoeksjournalistiek, het weegt allemaal op de kwaliteit waarvoor lezers niettemin elke dag een al dan niet verantwoorde prijs betalen.
Ik leef sinds 9 jaar in Wenen, ik ben getuige van hoe de pers verwordt tot niets. Met uitzondering van een enkel artikel in af en toe een weekblad dat zichzelf ernstiger neemt dan haar lezers, is het hele persapparaat in Oostenrijk herleid tot schraal debiteren en kopiëren, opinieloze verslaggeving over de alom tegenwoordige corruptie, het in stand houden van Oostenrijks neutraliteit binnen Europa, en de rechtvaardiging van haar xenofobie en buitenlandershaat. Mocht de rest van de wereld niet bestaan, zou ik bijna fier zijn Vlaming te zijn.
Maar als ik vanuit mijn werkkamer in Wenen ’s morgens de Vlaamse kranten doorneem, stel ik vast dat met moeite nog een onderscheid te vinden is tussen de stijl van verslaggeving binnen de kranten van Corelio (De Standaard, Het Nieuwsblad, De Gentenaar) en die van de Persgroep (Laatste Nieuws, De Morgen, De Tijd). Vooral de titels online verdienen een vergelijkende studie, eenheidsworst.
Het verschil wordt uitsluitend nog gemaakt door de respectieve hoofdredacteuren, Yves Desmedt (De Morgen) en Bart Sturtewagen (De Standaard), de betaalde opiniemakers, de onbetaalde opiniemakers (en dat worden er almaar meer), en de kwaliteit in beoordeling van literatuur en film.
Reyers laat
Als dan toevallig tijdens ‘Reyers laat’ (VRT) een debatavond ontstaat tussen een professor-filosoof en een politiek kopstuk uit Vlaanderen, waarbij dan ook nog eens toevallig ongeveer het dubbel-dan-normaal aantal kijkers niet wegzapt, laten diezelfde kranten uiteraard geen haar overeind van wat werkelijk plaats vond. Wat me opviel, is dat bijna alle Vlaamse kranten deze kritiek aan onafhankelijke journalisten of opiniemakers overlieten, en zelf met moeite in staat waren een standpunt te formuleren  een krant waardig.
Er werd nogal wat uitgespuwd en over en weer geschreven, ik waande me kort in mijn gastland. En Oostenrijk, nog eens, wilt vanuit mediaperspectief niemand.
Er wordt telkens opnieuw gesproken over de vraag: geven we onze lezers wat ze willen lezen, of geven we onze lezers wat wij (journalisten) vinden dat relevant is.
Welnu, hoewel totaal onverwacht, bevond een audio-visueel medium zich even in een toestand waarin beide standpunten werden vervuld.
Het debat tussen Vermeersch en de Wever bleek verrassend relevant (ondanks de bijna incestueuze name-dropping en vrijerij) omdat de stijl nieuw was. Nieuw naar vergunde tijd, nieuw naar laten uitpraten, nieuw naar mogen herformuleren. Er werd niet gesnauwd noch gebeten, en we kregen als Vlamingen twee heren rond de tafel die het goed met elkaar konden vinden. Als ook dat al als fout wordt verweten, dan houden we er beter mee op.
Eensgezindheid staat geen debat in de weg, het geeft kleur aan vergelijkbare maar niet dezelfde standpunten, doet ons nadenken over wie het beter formuleert. Debatcultuur is nog iets anders dan een aaneenrijging van tegenstellingen. Argumenteren en presenteren spelen hierbij een belangrijke rol.
Ook al kreeg niet elke kijker alles mee, hij had minstens het gevoel dat twee mensen die hun taal spraken, een gesprek konden voeren dat aangenaam was om naar te luisteren. De zeldzaamheid van dit debat lag niet zozeer in de twee protagonisten, maar in de manier waarop ze met elkaar zijn omgegaan. En dat hebben we met zijn allen verleerd.
Rik Torfs (opinie De Standaard) mag dan al een theoretische beschouwing geven over het concept ‘debat’, ik ben wel zeker dat hij pisnijdig was dat hij niet als derde rond de tafel zat. Fikry El Azzouzi (opinie De Morgen) mag dan wel een boek geschreven hebben en perfect de taal beheersen, argumenten zijn nog iets anders dan platte formuleringen zonder grond en het spelen op de ‘man’.
Paus
Dat nog eens paus aftreedt na meer dan zevenhonderd jaar is nieuws. En verdient aandacht, ook in de kranten. Dat de balans wordt opgemaakt (iedereen vanuit zijn linkse dan wel rechtse uitgangspunt) ligt voor de hand. Dat gespeculeerd wordt over gezondheid, zowel fysiek als mentaal hoort erbij.
Dat niemand in Vlaanderen dieper graaft en op zoek gaat naar de achtergronden die later als werkelijkheid zouden kunnen blijken, typeert de laksheid en beperktheid van onze journaille.
* Buitenlandse media spitten de situatie uit over de bank van het Vaticaan en de reden waarom het zo lang duurt dat deze paus een opvolger aan het hoofd van deze bank heeft aangeduid. De Vaticaanse bank geldt nog altijd als een obscure offshore bank en is door de Italiaanse autoriteiten in verband gebracht met fraude en belastingontduiking. Topman Ettore Gotti Tedeschi werd vorig jaar plotseling ontslagen omdat hij ‘meer transparantie’ bij de Vaticaanse Bank had willen brengen.
* Britse media berichten over het feit dat een kardinaal die in een van de vele pedofilie schandalen verwikkeld is door het verzwijgen van feiten mee zal beslissen over wie de volgende paus wordt. De Amerikaanse kardinaal Roger Mahony zal deel uitmaken van het conclaaf dat een nieuwe paus aanstelt. Dat Mahony als leider van het aartsbisdom van Los Angeles niets deed tegen het kindermisbruik door katholieke priesters, lijkt daarbij geen bezwaar.
* Duitse media verwijzen naar de betrokkenheid van Ratzinger bij het verplaatsen van gekende en bekende priesters die zich aan kinderen vergrepen naar andere posten, zowel  in het binnenland als naar het buitenland. Volgens het Duitse online magazine Der Spiegel zijn er documenten boven tafel gekomen waaruit blijkt dat de paus in zijn voormalige functie als aartsbisschop Ratzinger wel degelijk een van veelvuldig kindermisbruik beschuldigde priester willens en wetens in functie hield. Dit zou betekenen dat het Vaticaan en de paus eerder dit jaar hebben gelogen toen ze beweerden dat Ratzinger niet op de hoogte was van de pedofilie praktijken van deze Duitse priester.
* Belgische media vermelden doodleuk dat de enige kardinaal uit België die zal mee beslissen over wie de volgende paus wordt, Godfried Danneels is. Alsof de man niet gedagvaard is en zich zal moeten verantwoorden voor zijn rol in het Belgische luik van het internationale kindermisbruik door geestelijken. De Danneels tapes (geen eigen primeur van De Standaard maar rijkelijk aangereikt) zijn vergeten, zijn rol in het dossier Vangheluwe ook.
Kwaliteit
Er is een reden waarom ik geduldig wacht tot het donderdag is om Die Zeit of Der Spiegel de kopen. Of om in een van de vele koffiehuizen in Wenen regelmatig de FAZ door te nemen. Hoe lang deze kwaliteitskranten/weekbladen het nog kunnen volhouden hangt volledig van hun lezers af. Maar echte onderzoeksjournalistiek vraagt tijd, journalisten die de tijd krijgen, hoofdredacteuren die aan de aandeelhoudersdruk kunnen weerstaan en aandeelhouders die respect tonen voor de deontologie en opgebouwde vakkundigheid van de journalisten die dagdagelijks het product maken waarin zij geld investeerden.
Wie dat begrijpt kan bouwen.
Al het andere is hetzelfde van de dezelfde koek. Persagentschappen leveren, krant neemt over. Een buitenstaander-opiniemaker schrijft met voldoende polemiek, reacties (en dus lezers) gegarandeerd. Het zal je krant maar wezen.
(14/2/2013 – Fonds Pascal Decroos – http://www.mediakritiek.be)

Reacties uitgeschakeld voor Debatcultuur en journalistiek in Vlaanderen: beiden in hetzelfde bedje ziek

Opgeslagen onder Essays, Opinie

De vervaldatum van literatuur

Literatuur wordt vandaag evenzeer door deregulering bepaald als de gezamenlijke markt. Dat heeft ook het beroepsbeeld van de schrijver veranderd. (Anna Mitgutsch – literair auteur – Linz – Boston)

Sinds mijn humaniora was het mijn grootste wens schrijver te worden, hoewel ik er me nooit -zelfs als test- had aan gewaagd. Het was dit soort droom waar men als kind nog naar grijpt, die men als adolescent geheim houdt en later als te hoog gegrepen, zoals vele andere verwachtingen- ondergeschikt maakt aan de realiteit. Het hebben van zo’n droom betekent dat men reeds vroeg hoofdzakelijk zijn verbale expressie ontwikkelt, door te lezen, door het langzame proeven van de gangbare literaire vormen in verhalen, dialogen, dagboekbeschouwingen, want taal is nu eenmaal het enige middel dat ter beschikking staat van literatuur, en alleen wat taal kan veruiterlijken wordt verstaanbare realiteit. Ik ben me steeds bewust geweest van mijn ontoegankelijkheid tot de grote taalkundige kunstwerken uit de wereldliteratuur. En ik heb tot mijn vijfendertigste levensjaar nooit gepoogd mijn schrijfsels in deze exclusieve openbaarheid te publiceren, omdat ik langzaam aan tot het besef gekomen ben dat de afstand tussen mijn grote voorbeelden en mijn teksten niet te overbruggen is. Maar dat ik ook niet te beschaamd was om in het geheim nochtans te proberen in te schatten en te beleven hoe dicht ik een echt gelukte tekst genaderd was.

De mooiheid van taalkundige beelden, de authenticiteit van stemmingen en gevoelens die door deze beelden worden opgeroepen, de ervaringen en de inzichten die door middel van de taal tot leven komen, dat waren mijn doelstellingen die ik al lang voor ik Germaanse studeerde voor mezelf had vooropgesteld.

Terwijl mijn wereldbeeld en mijn voorstelling over de mensheid en de samenleving ontwikkelde, bleef altijd dat beeld hangen van de schrijver en zijn bevoorrecht bestaan. Bevoorrecht niet in de zin van inkomen of macht, zelfs niet van roem, want ik las liever de miskende dan de beroemde dichters, maar eerder in de overtuiging dat een schrijver meer vooruitziend en meer gevoelig moet zijn dan anderen, dat hij meer over de mensen moet weten dan alle psychologen samen, dat hij vooral meer over het geheim van ons korte, vaak abrupt afgebroken leven weet dan welke filosoof ook.

En wat al heel vroeg het meest indruk op me maakte was de compromisloosheid waarmee vele schrijvers die ik bewonderde zich tegen onrecht, onrechtvaardigheid en onderdrukking hebben verzet. Ik beschouwde hen als voorvechters van gerechtigheid en  waarachtigheid. Voor mij betekende schrijver worden de gave te bezitten alles een taal te geven wat anders tot zwijgen was gedoemd, ook voor mensen die geen uitdrukking konden geven aan hun lijden, en de begrenzing op te heffen van de overweldigden die door de taal tot verstomming zijn gebracht.

Vandaag zijn er in Europa geen dictaturen waartegen we ons moeten verzetten. Er is niets waardoor we onze heldhaftigheid kunnen bewijzen. De vijand, als die dan al zou moeten bepaald worden, is ongrijpbaar, er is geen verzet waartegen men effectief rebelleren kan. De media, ja zelfs de filosofen en tijdcritici verzekeren ons dat de mens nog nooit zo veel vrijheid had. Theoretische vrijheid natuurlijk, die allereerst de mogelijkheid om te beslissen inhoudt. Datgene wat kunstenaars van oudsher voor zichzelf opeisten, outsider te zijn, vaak ten koste van hun burgerlijk bestaan, is plots geen uitzonderingssituatie meer maar normaal en is dus ook niet langer een begerenswaardige positie, vooral omdat die nauw verbonden is aan de eisen van de consumptiemaatschappij, waarvan we alle slaven zijn. Onze vrijheid bestaat erin datgene te consumeren wat ons uit het onoverzichtelijk aanbod begerenswaardig voorkomt. De grenzen van onze consumptie zijn de grenzen van onze vrijheid. Wie niet consumeren kan, omdat hij op de afvalberg van het overschot en overbodige is beland, ziet zijn vrijheid beperkt tot de noodzaak zijn dagelijks overleven te verzekeren. Maar waren kunstenaars niet altijd randfiguren, balancerend langs de afgrond, zonder vangnet dat de normale burger wel beschermt? Mensen die zich met ideeën en vragen bezighouden die het eigen leven en overleven overstijgen, mensen die zich afmatten met hun eigen innerlijke wereld en daardoor het dagelijkse uit het oog verloren? Maar misschien is ook deze voorstelling niet meer dan een romantisch cliché dat niet langer van toepassing is op de kunstenaar van vandaag.

Het literair bedrijf heeft het beeld van de schrijver de laatste twintig jaar grondig veranderd. De deregulering, die ons op alle vlakken wordt aangepraat als een zegen van de nieuwe vrijheid, bepaalt vandaag de literatuur in dezelfde mate als ze de gehele markt beheerst. Dit veroorzaakt, of hij er zich van bewust is of niet, een existentieel dilemma voor de schrijver. Hoe kunnen we ons aan het afval van een vraatzuchtige, alles nivellerende markt onttrekken, zonder zelf van deze markt te verdwijnen? Hoe de concurrentie overleven in een stortvloed van boeken, zonder aan literaire kwaliteit in te boeten die we van onszelf eisen en die hoe dan ook aan de basis ligt van ons schrijven? De keuze is onmogelijk: literatuur, waardoor ons hele leven wordt bepaald, af te stemmen op een oppervlakkige markt en daardoor verraad te plegen tegenover onszelf en onze kunstuiting, of door deze markt niet of nauwelijks te worden waargenomen. Hoe houden we stand in het een overvolle competitieve boekenmarkt zonder aan literaire kwaliteit in te boeten die we van onszelf eisen en die de enige motivatie is voor ons schrijvers? Wij staan, ons hele literaire leven, voor de onmogelijke keuze ons aan een oppervlakkige markt aan te passen en daardoor verraad te plegen aan onszelf en onze kunst, of door deze markt nauwelijks of niet te worden waargenomen.

Literatuur is een dialogische kunstvorm die een tegenspeler nodig heeft. Ze kan zonder lezer niet bestaan en een auteur kan op termijn zonder publiek niet aan zijn levensdoel werken.

De markt heeft het onderscheid tussen “entertainment” en literatuur, die gekenmerkt wordt door taalkundige en structurele complexiteit, experimenteren of taalkundige uitdaging, afgeschaft. Het actuele, snel te consumeren heeft de overhand. Onderhoudende literatuur heeft altijd bestaan, ze heeft haar eigen publiek, dat zich veeleer wilt ontspannen dan wel over grote problemen wilt lezen, en uitgevers benutten deze bestsellers omwille van hun hoge opbrengst, om daarnaast boeken te kunnen drukken die ze als literatuur beschouwen. Want, literatuur was nooit voor de massa bedoeld.

Uitgevers waren fier op hun auteurs. Bewijs daarvan is te vinden in de vriendschappelijke toon in de briefwisseling tussen belangrijke uitgevers en grote auteurs in de vroege twintigste eeuw. Ze bouwden hun auteurs voorzichtig op, traden met hen in dialoog, tientallen jaren lang, en de vraag of een boek van Joseph Roth of eerder Kurt Tucholsky op de bestseller lijst zou geraken of niet, stond niet in het centrum van hun overwegingen. Culturele bijlagen hielden zich uitsluitend met literatuur bezig. Ik herinner me niet ooit bijdragen te hebben gelezen over het ontspanningsgehalte van Heinz Konsalik, of over schrijvers van krimi’s zoals die van Edgar Wallace. Ontspanningsgehalte, vlotte leesbaarheid en spanning waren, toen ik nog Germanistiek studeerde, geen relevante literaire categorieën. Maar toen leefden we in de koude oorlog, waren we vanuit het huidige postmoderne perspectief beheerst door ideologieën die – zoals vele uitgevers beweerden – geen leesbare boeken hebben voortgebracht. Maar zelfs voor de belangrijkste auteurs, ook de meest geëngageerde wiens werken sinds eind de jaren tachtig als ‘Gesinnungsästhetik’ werden belasterd, ging het niet alleen om de kritische discussie met de samenleving, doch om esthetische vragen. Sinds dan werd kritiek aan de samenleving meer en meer afgeschaft, waardoor die al helemaal niet meer kan waargenomen worden, zelfs als is ze expliciet aanwezig.

Wie vandaag literatuur produceert moet rekening houden met de vandaag gestelde eisen aan kunst en vaststellen dat door het gezag van de markt een volledig nieuwe situatie is ontstaan. Esthetiek, poëtologische overwegingen, innovatie (waarmee ik niet ‘gags’ bedoel), het recht op het ‘alom geldende’ en de ‘tijdloosheid’ zijn niet langer de criteria die het succes en het bestaan van een kunstwerk garanderen. In de consumptiemaatschappij verdringt marktwaarde de esthetische criteria. De waarde van een kunstwerk ligt in de verkoopcijfers, in media-aandacht, in de verworven plaats in de ranglijsten. Wat geldt is wat overeenstemt met de luim van de tijdsgeest, en ook dan slechts op afroep. Eeuwige roem is een anachronisme want alles, niet alleen levensmiddelen, ook boeken hebben een vervaldatum, en die termijn wordt van jaar tot jaar korter. Niet zo lang geleden had een boek gemiddeld nog een looptijd van drie tot vier maanden, vandaag is die al herleid tot twee tot drie maanden.

De vervaldatum is de motor van de consumptiemaatschappij. Opdat consumptie niet zou stoppen moet alles zo snel mogelijk uit de mode zijn en plaats maken voor nieuwe – liefst betere – producten waardoor de consument wordt voortgestuwd uit angst iets te missen. George Steiner spreekt over onze huidige cultuur als ‘casino-cultuur’, waarbinnen elke cultureel product moet afgestemd zijn op maximale impact en snel verouderen.

Wat betekent dit concreet voor literatuur, als de kwaliteit van een werk niet meer inherent is, maar gemeten wordt aan zijn marktwaarde? Het belangrijkste motief voor een uitgever om een manuscript, een auteur in zijn programma op te nemen is zijn verkoopbaarheid. Is een auteur minder bekend, moet het manuscript een voorspelbare bestseller zijn. Het programma wordt niet altijd door literatuurliefhebbers samengesteld ook al bestaan ze nog bij uitgevers, lectoren en agenten. De bedrijfsleiders en financiële managers hebben medezeggenschap bij de samenstelling van het programma en ook de vertegenwoordigers hebben een grote invloed. Eens de marktwaarde van het boek ingeschat wordt alles wat volgt daarop afgestemd: hoe wordt het boek aangekondigd, hoeveel budget is er voor PR en promotie, krijgt het een eigen folder of poster? Alleen toptitels worden nog door de redacties van de media behandeld, alleen toptitels worden door boekhandels aangekocht, krijgen advertentieruimte en leestournees. Het is voor een auteur pijnlijk niet de nodige aandacht te krijgen, niet opgemerkt te worden, waardoor de oplage laag blijft en alles lijkt alsof hij het boek niet had geschreven. Waarom werd het dan überhaupt gedrukt? Consumptie is op overvloed afgestemd, op overproductie, kwantiteit telt, wat niet verkocht wordt is ingecalculeerd in de productiekosten.

Er worden in Duitstalig Europa per seizoen 45.000 boeken gedrukt. De leesbereidheid van de consument is daarentegen constant gezonken tot gemiddeld twee boeken per jaar/per kop in doorsnede. Voor de lotsbestemming van een boek, en dus ook van de auteur, gaat het over overleven. De hoop dat het boek ooit toch nog eens ontdekt wordt, wordt door de wet van de markt genadeloos tenietgedaan.

De commercialisering van cultuur wordt door de media aangewakkerd. De media zelf hebben zich trouwens al lang met plezier aan de wet van de markt onderworpen en proclameren vrijelijk ‘Wie dit product niet nu en hier koopt, is niet met zijn tijd mee, en verliest in de strijd om te kunnen meepraten en erbij te horen.” En dit alles cumuleert in een hysterie alsof literatuur vroeger niet bestond, alsof alles wat daarvoor of daarnaast werd geschreven niet bestaat.

Er zijn niet veel recensenten meer die zich de moeite nemen een boek met volle aandacht of volledig uit te lezen. We leven in een cultuur van het vluchtige lezen, het overlezen, we werden door zappen en muisklicks geschoold. Voor vele recensenten gaat het trouwens alleen nog over hun eigen status en positie binnen hun kleine wereldje, over machtsontwikkeling en concurrentie met concurrerende bladen. Eens de waarde van een boek door hen is bepaald is het milieu eensgezind. Oproer van een zeldzame journalist tegen deze eenheidspositie is zelden, men parafraseert zich onder elkaar. Ook het leven binnen de literatuur is een sport voor hardvochtige typen geworden. Waardeoordelen worden apodictisch, zonder bewijsvoering geveld. Alle stappen tussen het eenzame schrijven van een boek en de consumptie ervan worden door marktoverwegingen en machtsmanipulaties bepaald. Goed of slecht zijn voor de consument zelden esthetische criteria, maar verkoopcriteria die door cijfers moeten bewezen worden: verkoopcijfers, aantal artikels of advertenties, posities in de bestseller lijsten. Als duizenden hetzelfde kopen geeft het die ene koper garantie op kwaliteit.

De verenging van het assortiment is in de USA al in de zeventiger jaren begonnen. Nu is ook dit fenomeen bij ons aangekomen. Grote verkoopketens verdringen de kleine boekhandel waar je werken kon vinden die niet door bestseller lijsten werden opgelegd. Het is saai geworden om in boekhandels rond te neuzen die slechts de weerspiegeling zijn van een hype bij uitgevers, hysterie in de media, die de verkoopgags verafgoden. En na een paar maanden is alles voorbij, en voor vele boeken kan men zeggen ‘gelukkig maar’, en ze belanden allemaal in de grote hallen bij het restpapier. Na een paar jaar kan een bestseller en vaak ook de auteur volledig vergeten zijn. Binnen de gedrongen vrije markt gaat het bij het boek over lichte leesbaarheid, spanning, voyeurisme, misschien een beetje levenswijsheid. Een moord of twee, een sympathieke commissaris als identificatiepersoon, een paar leuke invallen, wat sensuele momenten volstaan soms voor een bestseller die zowel recensenten als juryleden met een hoog leesgenot verleiden kan, want leesgenot en levensgenot daarover gaat het. De onbeantwoorde vragen van de mensheid zijn weggedrukt. Die storen de consument. Om in concurrentie te kunnen staan met andere ontspanningsmogelijkheden moet het boek spannend zijn en in een slaafse omgangstaal geschreven zijn zodat de lezer bij de snelheid van het overlezen van de pagina’s niet geremd zou worden. In ‘Leben in der flüchtigen Moderne’ schrijft Zygmunt Bauman: ‘De verarming van de Kunst is een esthetisch probleem geworden,’ en hij stelt dat het best zou kunnen dat Kunst de wetten van de consumptiemaatschappij niet kan overleven. Een donkere maar immanente prognose.

Uitgevers zijn vandaag concerns of behoren tot concerns. Van hen hebben we geen ommekeer te verwachten. Men kan de boekhandelaar niet verwijten vooral boeken in te kopen waaraan ze iets kunnen verdienen. En media schenken geen aandacht aan boeken die de trend niet volgen.

Nu is uitsluitend troost te vinden bij die enkelingen die nog oor hebben voor dichterlijke spraak, die nog alle registers en nuances waarnemen, die weten dat literatuur zich ook met de onbeantwoorde vragen inlaat die we ons stellen als we onze eigen grenzen bereikt hebben. Deze enkelingen, schrijvers die zich niet door mode laten afleiden, lectoren, uitgevers, boekhandels die eigenzinnig alles op literatuur blijven inzetten alsof er geen crisis in de huidige boekenmarkt zou zijn, zijn waarschijnlijk het enige en niet te onderschatten tegengewicht voor de commercialisering van de literatuur.

Vrij vertaald en ingekort uit Der Standard – Zaterdag 29 april 2008 –  © Der Standard/WenenAuteur: Anna Mitgutsch – literair auteur – Linz – Boston. Anna Mitgutsch is in 1948 in Linz geboren. Zij ontving meerdere prijzen voor haar omvangrijk werk. Laatst verscheen van haar bij Luchterhand de roman “Zwei Leben und ein Tag.”

Reacties uitgeschakeld voor De vervaldatum van literatuur

Opgeslagen onder Essays

Richard Wolterman: Sonnet voor klokkenluiders, journalisten, bloggers en schrijvers

Beste Roel

In deze reflectieve periode rond Kerstmis met name voor wat betreft ‘nieuw leven’ en licht in donkere dagen, wilde ik graag een ode brengen aan klokkenluiders, journalisten, bloggers en schrijvers die er voor gezorgd hebben dat het sexueel misbruik in katholieke kringen openbaar werd gemaakt over het laatste decennium en vooral tijdens de laatste 3 jaren in Nederland en Belgie. Jij bent daar ook een van, en anderen zijn ons inmiddels ook wel bekend. De stemmen van deze dappere mensen hebben er collectief toe bij gedragen dat slachtoffers uitgenodigd werden om met hun misbruik ervaringen naar buiten konden komen, en daarmee aan een journey van hun nieuwe leven konden gaan beginnen. Dit gedicht zal over niet al te lange tijd verschijnen in de bundel “Godsgeklaagd Mensonteerd.”

SONNET VOOR KLOKKENLUIDERS, JOURNALISTEN, BLOGGERS EN SCHRIJVERS

Als een mens met passie start met zoeken
Vindt hij gaten in het zwijg gordijn
Hij investeert talent in stem en boeken
Dat jarenlang niet openbaar kon zijn

Nu spreekt hij uit naar alle wereld hoeken
Voor velen die nog leven met de pijn
Hij doet het kerk’lijk zwijgen uit de doeken
Dat ‘t aangezicht bedekt van heilig schijn

Opgepend op internet en in kolommen
Blinkt de waarheid van zijn levend woord
Hij schrijft wat stemmen deed verstommen

Wijl het jongens’ leed niet werd gehoord
En hoe de kerk zich hield der dommen
Toen misbruik onze zielen had gesmoord

(c) Richard Wolterman, Australia

Merry Christmas and a happy new year!

2 reacties

Opgeslagen onder Essays, Recensies

The Manual

Of hoe de katholieke kerk sinds 1983 over seksueel misbruik op de hoogte was en hoe ze daar (niet) mee omging. Schuldig verzuim.

 Begin juli 2012 werden via een van de oudste websites over seksueel misbruik, BishopAccountability.org, documenten vrijgegeven die een dieper inzicht verschaffen in hoe Amerikaanse bisschoppen, kardinalen, aartsbisschoppen en de bisschoppenconferentie al zo’n dertig jaar geleden en tot voor kort met gevallen van seksueel misbruik door priesters (niet) zijn omgegaan. Het hoofddocument, hoewel sinds zijn ontstaan wijd verspreid binnen de kerkelijke hiërarchie, bereikte nooit massaal het grote publiek. Dit destijds baanbrekend werk van drie gerenommeerde auteurs, is op zich revelerend vooral om te begrijpen hoe vroeg al ALLE Amerikaanse hoogste geestelijken op de hoogte waren van de problematiek rond pedofilie in de kerk (1985). Het meest interessante echter rond “The Manual” is vooral hoe de kerk met het document is omgegaan en het proces dat aan de verspreiding van het document is voorafgegaan.

Tom Doyle

Verhelderend daarvoor is de verklarende memo van één van de drie auteurs, specialist Canoniek Recht, Thomas Doyle. Om beter de intriges binnen de katholieke kerk te begrijpen vooraleer “The Manual” zelf te lezen, volgt hieronder de eerste en volledige vertaling van die verklarende nota. Aangezien de publicatie van deze vertaling door de auteur werd goedgekeurd, berust geen copyright op de inhoud en kan die geheel of gedeeltelijk worden verspreid, echter met vermelding van de auteur en de vertaler. De nota vraagt geen verdere uitleg. De aandachtige en geïnteresseerde lezer zal zelf de waarde en het belang ervan weten te schatten.

De korte geschiedenis van “The Manual”

“The Manual” zoals hij vrij algemeen wordt genoemd, was vooral het werk van drie mensen: Fr. Michael Peterson M.D., oprichter en directeur van het St. Luke Institute in Suitland, Maryland, Mr. F. Ray Mouton, J.D., advocaat burgerlijk recht uit Lafayette in Louisiana, en Fr. Thomas Doyle, O.P., secretaris-canonist van de Apostolische Delegatie, later gekend als de Apostolische Nuntiatuur in Washington D.C.

Ray Mouton

“The Manual” bestond in zijn originele vorm uit zowat 100 pagina’s tekst, geschreven door Mouton , Peterson en Doyle. Hij behandelde uiteenlopende aspecten van de medische, burgerrechtelijke, canonieke, verzekeringstechnische en pastorale facetten van het probleem van pedofilie. Fr. Peterson voegde aan het document meerdere klinische bijdragen toe over soorten pedofilie, behandelingsmethodes, mogelijkheid tot genezing, enz.

Hoewel “The Manual” als een strikt vertrouwelijk document was gepland, werd het in de kortste tijd alles behalve dat. Het werd uitvoerig gekopieerd en verspreid binnen de V.S. zowel als in nogal wat andere landen.

“The Manual” kwam er niet in opdracht noch op vraag van wie dan ook, in welke functie dan ook, officieel of onofficieel. Het was een totaal private aangelegenheid, opgestart door de drie eerder vermelde personen, als reactie op wat – volgens hun overtuiging – een zich snel ontwikkelend en ernstig te nemen probleem zou worden binnen de katholieke kerk.

De zaak rond Fr. Gilbert Gauthe uit Lafayette (Los Angeles) werd publiek in de late herfst van 1984. Gilbert Gauthe werd geconfronteerd met uiterst zware criminele aanklachten en het bisdom schakelde Mr. Mouton in als verdediger.

Gilbert Gauthe

Een burgerlijke klacht was al ingediend door een van de families (Glen en Faye Gastal), wiens zoon door Gilbert Gauthe werd misbruikt. De idee om een soort instrument te ontwikkelen om met gevallen van pedofilie binnen de kerk om te gaan ontstond in januari 1985 tijdens een meeting waar Doyle, Mouton en Peterson samen zaten.

Mouton was in Washington om met Peterson de mogelijkheid te bespreken om Gilbert Gauthe naar het St. Luke Instituut te sturen voor evaluatie en eventuele behandeling. Peterson was oprichter en directeur van het instituut, een gezondheidsinstelling voor priesters en religieuzen. Doyle had Mouton en Peterson met elkaar in contact gebracht. Mouton en Doyle hadden elkaar nog nooit ontmoet, Peterson en Doyle waren vrienden en medewerkers. Doyle was destijds kerkelijk jurist aan de Vaticaanse Ambassade en verantwoordelijk voor het monitoren van de briefwisseling over de zaak Gilbert Gauthe.

Kort na Nieuwjaar (1985) informeerde Peterson Doyle dat Mouton naar Washington zou komen om de situatie rond Gilbert Gauthe te bespreken. Een dag later vond Peterson het belangrijk en dringend dat Doyle met Mouton van gedachten zou wisselen. Er werd een ontmoeting gepland in het Dominikanerhuis en niet in de Nuntiatuur. Mouton gaf te verstaan dat er nog meer priesters waren in Lafayette die betrokken waren bij seksueel misbruik van kinderen en dat het bisdom die gevallen toedekte en dus de kansen op een goede verdediging van Gilbert Gauthe in gevaar was. Hij hoopte immers op een vergelijk met de rechtbank om Gilbert Gauthe te laten opnemen in een hospitaal of hem onder te brengen in een veilige omgeving waar hij behandeld zou kunnen worden voor zijn probleem.

De ontdekking dat ook andere priesters betrokken waren maakte deze strategie onwerkbaar omdat het Openbaar Ministerie, Nathan Stansbury, de zaak van Gilbert Gauthe niet lichtvaardig zou opnemen. Tijdens dit gesprek gaf Peterson te verstaan dat hij via vertrouwelijke bronnen op de hoogte was van het feit dat nogal wat priesters over het hele land zich schuldig hadden gemaakt aan seksueel misbruik.

Doyle bracht aartsbisschop Laghi (foto rechts) over de ernst van de situatie op de hoogte. Een paar dagen later had Peterson een gesprek met Laghi. De aartsbisschop nam contact op met collega aartsbisschop Hannan van New Orleans en informeerde hem dat een vergadering werd belegd in Washington waar bisschop Fray, aartsbisschop Hannan, hun advocaten, Peterson en Doyle aanwezig zouden zijn. Doel van de vergadering was om de misbruikaffaires van de andere priesters uit te klaren. De meeting vond plaats op 8 februari in een hotel in Arlington. Naar aanleiding van deze samenkomst, en na verdere gesprekken met Mouton en Peterson, stelde Doyle aartsbisschop Laghi voor een bisschop af te vaardigen om naar Lafayette te gaan om te helpen bij het behandelen van de crisis. Doyle stelde bisschop Quin voor, hulpbisschop van Cleveland wegens zijn juridische achtergrond. Laghi stemde in en de gepaste communicatie werd gevoerd met de Heilige Stoel om de aanstelling goedgekeurd te krijgen.

Zowel Doyle als Mouton en Peterson waren ervan overtuigd dat nu de Gilbert Gauthe-zaak openbaar geworden was en de persaandacht zich van kust tot kust had verspreid, de hele affaire niet langer door kerkoversten kon gemanaged worden. Ze waren ondertussen immers op de hoogte van heel wat andere gevallen van seksueel misbruik, verspreid over het hele land.

Bovendien startte een familie voor het eerst een rechtszaak op tegen het bisdom (Gastal vs. Lafayette) wegens schuldig verzuim in de misbruikzaak van Gilbert Gauthe. Toen de rechtszaak werd aangespannen, nam de openbare aanklager de bewijzen ernstig en dagvaardde.

Over Gilbert Gauthe werden inderdaad feiten gerapporteerd aan de bisschop, meerdere malen zelfs sinds 1972, en het was sindsdien duidelijk dat hij meerdere slachtoffers had gemaakt. Allen minderjarig, behalve één. Hij zou uiteindelijk schuldig pleiten voor 39 gevallen en tot twee jaar cel worden veroordeeld.

De drie hebben dan besloten om te proberen een document op te stellen dat bisschoppen zou kunnen helpen om met nieuwe aanklachten om te gaan die volgens hen niet lang op zich zouden laten wachten. Ze bespraken diverse invalshoeken met verscheidene mensen, waaronder nogal wat bisschoppen die de idee genegen waren. Zo hadden ze meerdere gesprekken met bisschop Quin, die voorstelde om wat ze dan ook zouden redigeren, in het formaat van vraag en antwoord te gieten. Vragen die zo veel mogelijke aspecten en facetten zouden weerspiegelen die het onderwerp zou toelaten. Zo beslisten de drie auteurs heel snel om alle mogelijke informatie te verzamelen en een handleiding of boek samen te stellen in de vorm van vraag en antwoord. De afgewerkte uitgave zou tevens kopieën moeten bevatten van medische artikels over pedofilie, geput uit medische publicaties, waarvan vele bijdragen kwamen van de hand van Dr. Fred Berlin van het hospitaal van de John Hopkins Universiteit, afdeling seksueel afwijkend gedrag.

Ze stelden, naast “The Manual”, ook voor dat de Amerikaanse Nationale Bisschoppenconferentie een comité zou sponsoren dat de supervisie zou nemen over gedetailleerd onderzoek over de meest uiteenlopende aspecten van het probleem: burgerrechtelijk en strafrechtelijke, verzekering, kerkelijk recht, medische aspecten, pastorale aspecten. De onderzoeksresultaten zouden ter beschikking worden gesteld van de bisschoppen zodat ze verregaande duidelijke beslissingen zouden kunnen nemen rond de hele problematiek. Het derde deel van hun voorstel betrof een Crisis Interventie Team, samengesteld uit specialisten (juridisch, medisch, en kerkelijk recht), dat ter beschikking zou staan van welke bisschop dan ook die hun diensten zou kunnen inschakelen voor specifieke en nieuwe gevallen.

Een belangrijk aspect van “The Manual” was een methode om op een uniforme manier aan case-management te kunnen doen. Enkele maanden nadat de Gilbert Gauthe-zaak was losgebarsten, zo tegen midden 1985, liepen al ettelijke processen bij de rechtbanken waarbij zowel priesters als bisschoppen waren betrokken. Sindsdien zijn het er honderden. Er was en is nog steeds geen uniform systeem waardoor het overzicht ontbreekt met betrekking tot jurisprudentie, schadevergoeding, juridische strategieën enz.

Het oorspronkelijke idee voor een Crisis Interventie Team kwam van Ray Mouton. Het voorstel tot oprichting van een onderzoekscommissie kwam van Doyle en werd onmiddellijk door Mouton en Peterson gesteund. Het conceptvoorstel werd aan aartsbisschop Laghi voorgelegd. Doyle hield hem dagelijks over het verloop ervan op de hoogte.

De drie auteurs wilden dus een handleiding samenstellen die aan de bisschoppenconferentie zou overhandigd worden in de hoop dat van daaruit actie zou ondernomen worden. Ze schreven de handleiding zonder opdracht noch financiële compensatie van wie dan ook. Terwijl de eerste ontwerpen werden geschreven sprak Doyle informeel met de ambassadeur van het Vaticaan (Aartsbisschop Pio Laghi) en een reeks bisschoppen en kardinalen over het project. Allen ondersteunden het initiatief. Deze steun ging ook naar de research en het voorstel van een Crisis Interventie Team. Via zijn gesprekken werd het Doyle duidelijk dat ze zeker gealarmeerd waren door de feiten en zich zorgen maakten over de hele problematiek.

Krol Kardy

In mei belde Fr. Peterson naar kardinaal Krol  met de vraag tot een privégesprek.  Deze meeting werd georganiseerd en had plaats in het kantoor van de directeur van de “National Shrine” in april 1985. Kort voor de meeting bezorgde Doyle de kardinaal een ontwerp van het kerkrechtelijk luik van het document dat hij had uitgewerkt. De kardinaal sprak zich tijdens de meeting lovend uit over de ontwerptekst en beloofde ondersteuning voor het hele project. Hij zei dat hij met kardinaal Law en bisschop Quin zou praten. Op 11, 13 en 29 juni schreef hij Doyle over zijn gedane inspanningen om het project te ondersteunen.

Kardinaal Law (Boston) zou ervoor zorgen dat het project de bisschoppenconferentie zou bereiken waar een speciaal ad hoc team binnen zijn eigen comité “research en pastorale gebruiken” zou worden opgericht.

De finale ontwerptekst was rond op 14 mei 1985. Nog diezelfde maand ontmoeten de drie auteurs aartsbisschop Levada, secretaris van kardinaal Law’s comité. Hij sprak zich positief uit over het verloop. Kort daarna echter belde hij Doyle om te melden dat het project geannuleerd werd omdat een ander comité van de bisschoppenconferentie zich met de materie zou bezig houden en dat 2 parallelle comités naar de buitenwereld een verkeerd signaal zou geven. Er werd noch aan Doyle, noch aan iemand anders enige verder commentaar gegeven. Informeel kreeg Doyle te horen dat het comité van de bisschoppenconferentie “Priestly life”, zich met de problematiek zou bezighouden, waarna hij over verdere stappen of initiatieven niets meer over hoorde of las.

De drie auteurs gingen niettemin met hun werkzaamheden door en namen contact met hulpbisschop Quin van Cleveland (toen een actieve steun) die verscheidene kopieën van “The Manual” zou meenemen naar de juni meeting van de bisschoppenconferentie in Collegeville in Maine. Dit deed hij ook effectief. De voorzitter van de bisschoppenconferentie liet na een “executive meeting” waarop gesproken werd over pedofiele priesters weten dat een comité werd opgericht om aan het probleem te werken, aangevoerd door bisschop-op-rust Murphy van Erie (Pennsylvania). Tijdens de gesloten vergadering werden drie punten besproken. Een aangebracht door Wilfred Caron (burgerlijk recht), een door bisschop Kenneth Angell en een laatste door Dr. Richard Issel (psycholoog). De bisschoppen rapporteerden aan de gesloten vergadering dat de psycholoog uitstekend was en de juristen minder dan middelmatig. Dit werd Doyle schriftelijk bevestigd door kardinaal Krol in een persoonlijke brief.

Later, in juni, vernam Doyle van bisschop Bevilacqua van Pittsburg (nu kardinaal van Philadelphia) dat in werkelijkheid geen nieuw comité werd opgericht en verder geen stappen werden ondernomen noch gepland. De aankondiging van het comité bleek niets meer dan een pr-stunt. Doyle heeft verder over het comité “Priestly life” nooit nog iets gehoord of gelezen.

Bisschop Malone vermelde nochtans specifiek tijdens een persconferentie dat dergelijk comité werd opgericht. In een officiële verklaring uit 1993, afgeleverd door Sr. Evart, secretaris-generaal van de bisschoppenconferentie werd opgetekend dat het eerste en enige comité dat ooit werd opgericht en waarvan bisschop Kinney aan het hoofd stond, dateert uit 1993!

Over “The Manual” hoorden de drie auteurs niets meer. Ze wisten niet wat ermee gebeurde binnen de bisschoppenconferentie. Sommige bronnen bevestigden dat “The Manual” nooit ernstig werd voorgesteld als werkmiddel door de conferentie. Het bestaan ervan was echter genoegzaam bekend. De auteurs werden echter nooit op de hoogte gebracht van de gevolgde interne procedure binnen de bisschoppenconferentie, noch kregen ze bevestiging dat er hoe dan ook een interne procedure zou bestaan. Jaren later, nadat “The Manual” bekend werd bij advocaten en journalisten zouden deze laatste regelmatig bisschoppen en andere leden van de conferentie vragen of ze over het bestaan ervan op de hoogte waren, en indien ja, waarom nooit enige actie werd ondernomen, zomin vroeger als vandaag. Deze vragen lokten de meest uiteenlopende antwoorden uit, waarvan geen enkel antwoord de waarheid accuraat weergeeft.

Het algemene antwoord van de bisschoppenconferentie, meestal geformuleerd door Mark Chopko, woordvoerder van de conferentie, was dat de bisschoppenconferentie alles al wist en kende wat in “The Manual” stond, alle gepaste acties werden ondernomen en het pleidooi voor een speciaal comité en een ad hoc team van experts ongepast was. Hij voegde eraan toe dat de bisschoppenconferentie geen andere bisdommen tot iets kon verplichten, dat het allemaal te duur zou zijn, dat de drie auteurs erop uit waren zichzelf te promoten bij bisschoppen en zo probeerden geld te verdienen aan de hele problematiek. Hij zei ook problemen te hebben met de inhoud van het document.

Doyle is ervan overtuigd dat de initiële motivering voor het samenstellen van “The Manual” en het voorstellen van actiepunten verkeerd begrepen werd, of misschien wel begrepen maar opzettelijk foutief werd uitgelegd door de leden van de bisschoppenconferentie die niet ophielden ondermijnende opmerkingen te formuleren over het hele project om zo de eigen verantwoordelijkheid te verleggen naar anderen. Of minstens een soort excuus was voor het niet ondernemen van enig initiatief nadat expliciet gewaarschuwd werd over het probleem, de omvang ervan en de mogelijke gevolgen.

Sindsdien (1985 tot vandaag) was er geen enkel contact tussen de bisschoppenconferentie en de drie auteurs.

In december 1985 werd een exemplaar van “The Manual” verstuurd naar elke bisschop in de V.S. vanuit het St. Luke Institute. Niemand reageerde. Sommige bisschoppen, ernaar gevraagd door journalisten, zeiden dat zij het document nuttig vonden. De bisschoppenconferentie zelf echter heeft het bestaan van “The Manual” nooit erkend noch heeft ze ooit contact opgenomen met een van de drie auteurs, ook niet na meetings die erover plaats vonden binnen de conferentie.

In oktober 1992 ontving Doyle welgeteld 1 brief als antwoord op zijn schrijven aan de voorzitter, nadat de eerste “VOCAL”-conferentie plaatsvond met slachtoffers van seksueel misbruik in Chicago.

Minstens vijf tot zes maal besprak de bisschoppenconferentie het probleem in plenaire zitting, de eerste in juni 1985. Sprekers toen waren o.a. een psycholoog (Dr. Richard Issell uit Chicago), een jurist (Wilfred Caron) en een bisschop (Kenneth Angell uit Providence, R.I.). De bisschoppenconferentie publiceerde tevens minstens vijf verscheidene standpunten over het onderwerp en verstuurde meerdere memo’s aan alle bisschoppen.

De voorstellen uit 1985 omtrent een onderzoekscomité en een Crisis Interventie Team raakten nergens. Het was pas acht jaar later, in oktober 1993 dat de bisschoppenconferentie een comité oprichtte, voorgezeten door bisschop John Kinney van Bismarck, om het probleem te bestuderen. Er vonden enkele samenkomsten plaats maar meer dan een rapport kwam er nooit uit voort.

Het hoofdstuk kerkelijk recht uit “The Manual” werd in de zomer van 1985 door Doyle nog aangepast om beter de stelling te onderbouwen dat de algemene regel destijds niet was om priester/daders kerkrechterlijk te schorsen, maar ze op administratief verlof te sturen.

Reacties uitgeschakeld voor The Manual

Opgeslagen onder Essays