Tagarchief: Literatuur

Nieuw: “de ongevraagde gast” • verschenen bij uitgeverij Kramat

Roel Verschueren

Henri.
Ongevraagd, ongepland, ongewenst valt een vader het leven van zijn dochter binnen. Hoewel totaal van haar afhankelijk, sloopt hij vlijmscherp en met precisie haar ‚zijn’ en dat van haar medebewoners. Henri’s aanval is zijn enige verdediging.

Sofie.
Schijnbaar losgekomen van haar familiaal verleden wordt zij en haar dochter Mattea onverwacht met de donkere geschiedenis van een hoogst onhandelbaar familie-opperhoofd geconfronteerd. Eeuwig op zoek naar harmonie en uitgerust met de kwaliteiten van een duikelaar, probeert ze alles om de onmogelijke spagaat te sluiten.

Een huis.
Draaischijf zowel als getuige van de grote en kleine kanten van het leven, een leven dat veel ouder is dan haar bewoners. Een oud maar statig meerfamiliehuis als kleinste spiegel van de samenleving, waarin een eng samenspel tussen de leden van de woongemeenschap centraal staat.

Vanaf 20 februari in de boekhandel.

“Meeslepend en indringend, een sterke roman en plot, een literaire verademing. ‘de ongevraagde gast’ heeft alles wat een uitzonderlijk boek moet hebben.”
Wim Urgel – Uitgever Kramat

Meer…

Reacties uitgeschakeld voor Nieuw: “de ongevraagde gast” • verschenen bij uitgeverij Kramat

Opgeslagen onder Boeken

De vervaldatum van literatuur

Literatuur wordt vandaag evenzeer door deregulering bepaald als de gezamenlijke markt. Dat heeft ook het beroepsbeeld van de schrijver veranderd. (Anna Mitgutsch – literair auteur – Linz – Boston)

Sinds mijn humaniora was het mijn grootste wens schrijver te worden, hoewel ik er me nooit -zelfs als test- had aan gewaagd. Het was dit soort droom waar men als kind nog naar grijpt, die men als adolescent geheim houdt en later als te hoog gegrepen, zoals vele andere verwachtingen- ondergeschikt maakt aan de realiteit. Het hebben van zo’n droom betekent dat men reeds vroeg hoofdzakelijk zijn verbale expressie ontwikkelt, door te lezen, door het langzame proeven van de gangbare literaire vormen in verhalen, dialogen, dagboekbeschouwingen, want taal is nu eenmaal het enige middel dat ter beschikking staat van literatuur, en alleen wat taal kan veruiterlijken wordt verstaanbare realiteit. Ik ben me steeds bewust geweest van mijn ontoegankelijkheid tot de grote taalkundige kunstwerken uit de wereldliteratuur. En ik heb tot mijn vijfendertigste levensjaar nooit gepoogd mijn schrijfsels in deze exclusieve openbaarheid te publiceren, omdat ik langzaam aan tot het besef gekomen ben dat de afstand tussen mijn grote voorbeelden en mijn teksten niet te overbruggen is. Maar dat ik ook niet te beschaamd was om in het geheim nochtans te proberen in te schatten en te beleven hoe dicht ik een echt gelukte tekst genaderd was.

De mooiheid van taalkundige beelden, de authenticiteit van stemmingen en gevoelens die door deze beelden worden opgeroepen, de ervaringen en de inzichten die door middel van de taal tot leven komen, dat waren mijn doelstellingen die ik al lang voor ik Germaanse studeerde voor mezelf had vooropgesteld.

Terwijl mijn wereldbeeld en mijn voorstelling over de mensheid en de samenleving ontwikkelde, bleef altijd dat beeld hangen van de schrijver en zijn bevoorrecht bestaan. Bevoorrecht niet in de zin van inkomen of macht, zelfs niet van roem, want ik las liever de miskende dan de beroemde dichters, maar eerder in de overtuiging dat een schrijver meer vooruitziend en meer gevoelig moet zijn dan anderen, dat hij meer over de mensen moet weten dan alle psychologen samen, dat hij vooral meer over het geheim van ons korte, vaak abrupt afgebroken leven weet dan welke filosoof ook.

En wat al heel vroeg het meest indruk op me maakte was de compromisloosheid waarmee vele schrijvers die ik bewonderde zich tegen onrecht, onrechtvaardigheid en onderdrukking hebben verzet. Ik beschouwde hen als voorvechters van gerechtigheid en  waarachtigheid. Voor mij betekende schrijver worden de gave te bezitten alles een taal te geven wat anders tot zwijgen was gedoemd, ook voor mensen die geen uitdrukking konden geven aan hun lijden, en de begrenzing op te heffen van de overweldigden die door de taal tot verstomming zijn gebracht.

Vandaag zijn er in Europa geen dictaturen waartegen we ons moeten verzetten. Er is niets waardoor we onze heldhaftigheid kunnen bewijzen. De vijand, als die dan al zou moeten bepaald worden, is ongrijpbaar, er is geen verzet waartegen men effectief rebelleren kan. De media, ja zelfs de filosofen en tijdcritici verzekeren ons dat de mens nog nooit zo veel vrijheid had. Theoretische vrijheid natuurlijk, die allereerst de mogelijkheid om te beslissen inhoudt. Datgene wat kunstenaars van oudsher voor zichzelf opeisten, outsider te zijn, vaak ten koste van hun burgerlijk bestaan, is plots geen uitzonderingssituatie meer maar normaal en is dus ook niet langer een begerenswaardige positie, vooral omdat die nauw verbonden is aan de eisen van de consumptiemaatschappij, waarvan we alle slaven zijn. Onze vrijheid bestaat erin datgene te consumeren wat ons uit het onoverzichtelijk aanbod begerenswaardig voorkomt. De grenzen van onze consumptie zijn de grenzen van onze vrijheid. Wie niet consumeren kan, omdat hij op de afvalberg van het overschot en overbodige is beland, ziet zijn vrijheid beperkt tot de noodzaak zijn dagelijks overleven te verzekeren. Maar waren kunstenaars niet altijd randfiguren, balancerend langs de afgrond, zonder vangnet dat de normale burger wel beschermt? Mensen die zich met ideeën en vragen bezighouden die het eigen leven en overleven overstijgen, mensen die zich afmatten met hun eigen innerlijke wereld en daardoor het dagelijkse uit het oog verloren? Maar misschien is ook deze voorstelling niet meer dan een romantisch cliché dat niet langer van toepassing is op de kunstenaar van vandaag.

Het literair bedrijf heeft het beeld van de schrijver de laatste twintig jaar grondig veranderd. De deregulering, die ons op alle vlakken wordt aangepraat als een zegen van de nieuwe vrijheid, bepaalt vandaag de literatuur in dezelfde mate als ze de gehele markt beheerst. Dit veroorzaakt, of hij er zich van bewust is of niet, een existentieel dilemma voor de schrijver. Hoe kunnen we ons aan het afval van een vraatzuchtige, alles nivellerende markt onttrekken, zonder zelf van deze markt te verdwijnen? Hoe de concurrentie overleven in een stortvloed van boeken, zonder aan literaire kwaliteit in te boeten die we van onszelf eisen en die hoe dan ook aan de basis ligt van ons schrijven? De keuze is onmogelijk: literatuur, waardoor ons hele leven wordt bepaald, af te stemmen op een oppervlakkige markt en daardoor verraad te plegen tegenover onszelf en onze kunstuiting, of door deze markt niet of nauwelijks te worden waargenomen. Hoe houden we stand in het een overvolle competitieve boekenmarkt zonder aan literaire kwaliteit in te boeten die we van onszelf eisen en die de enige motivatie is voor ons schrijvers? Wij staan, ons hele literaire leven, voor de onmogelijke keuze ons aan een oppervlakkige markt aan te passen en daardoor verraad te plegen aan onszelf en onze kunst, of door deze markt nauwelijks of niet te worden waargenomen.

Literatuur is een dialogische kunstvorm die een tegenspeler nodig heeft. Ze kan zonder lezer niet bestaan en een auteur kan op termijn zonder publiek niet aan zijn levensdoel werken.

De markt heeft het onderscheid tussen “entertainment” en literatuur, die gekenmerkt wordt door taalkundige en structurele complexiteit, experimenteren of taalkundige uitdaging, afgeschaft. Het actuele, snel te consumeren heeft de overhand. Onderhoudende literatuur heeft altijd bestaan, ze heeft haar eigen publiek, dat zich veeleer wilt ontspannen dan wel over grote problemen wilt lezen, en uitgevers benutten deze bestsellers omwille van hun hoge opbrengst, om daarnaast boeken te kunnen drukken die ze als literatuur beschouwen. Want, literatuur was nooit voor de massa bedoeld.

Uitgevers waren fier op hun auteurs. Bewijs daarvan is te vinden in de vriendschappelijke toon in de briefwisseling tussen belangrijke uitgevers en grote auteurs in de vroege twintigste eeuw. Ze bouwden hun auteurs voorzichtig op, traden met hen in dialoog, tientallen jaren lang, en de vraag of een boek van Joseph Roth of eerder Kurt Tucholsky op de bestseller lijst zou geraken of niet, stond niet in het centrum van hun overwegingen. Culturele bijlagen hielden zich uitsluitend met literatuur bezig. Ik herinner me niet ooit bijdragen te hebben gelezen over het ontspanningsgehalte van Heinz Konsalik, of over schrijvers van krimi’s zoals die van Edgar Wallace. Ontspanningsgehalte, vlotte leesbaarheid en spanning waren, toen ik nog Germanistiek studeerde, geen relevante literaire categorieën. Maar toen leefden we in de koude oorlog, waren we vanuit het huidige postmoderne perspectief beheerst door ideologieën die – zoals vele uitgevers beweerden – geen leesbare boeken hebben voortgebracht. Maar zelfs voor de belangrijkste auteurs, ook de meest geëngageerde wiens werken sinds eind de jaren tachtig als ‘Gesinnungsästhetik’ werden belasterd, ging het niet alleen om de kritische discussie met de samenleving, doch om esthetische vragen. Sinds dan werd kritiek aan de samenleving meer en meer afgeschaft, waardoor die al helemaal niet meer kan waargenomen worden, zelfs als is ze expliciet aanwezig.

Wie vandaag literatuur produceert moet rekening houden met de vandaag gestelde eisen aan kunst en vaststellen dat door het gezag van de markt een volledig nieuwe situatie is ontstaan. Esthetiek, poëtologische overwegingen, innovatie (waarmee ik niet ‘gags’ bedoel), het recht op het ‘alom geldende’ en de ‘tijdloosheid’ zijn niet langer de criteria die het succes en het bestaan van een kunstwerk garanderen. In de consumptiemaatschappij verdringt marktwaarde de esthetische criteria. De waarde van een kunstwerk ligt in de verkoopcijfers, in media-aandacht, in de verworven plaats in de ranglijsten. Wat geldt is wat overeenstemt met de luim van de tijdsgeest, en ook dan slechts op afroep. Eeuwige roem is een anachronisme want alles, niet alleen levensmiddelen, ook boeken hebben een vervaldatum, en die termijn wordt van jaar tot jaar korter. Niet zo lang geleden had een boek gemiddeld nog een looptijd van drie tot vier maanden, vandaag is die al herleid tot twee tot drie maanden.

De vervaldatum is de motor van de consumptiemaatschappij. Opdat consumptie niet zou stoppen moet alles zo snel mogelijk uit de mode zijn en plaats maken voor nieuwe – liefst betere – producten waardoor de consument wordt voortgestuwd uit angst iets te missen. George Steiner spreekt over onze huidige cultuur als ‘casino-cultuur’, waarbinnen elke cultureel product moet afgestemd zijn op maximale impact en snel verouderen.

Wat betekent dit concreet voor literatuur, als de kwaliteit van een werk niet meer inherent is, maar gemeten wordt aan zijn marktwaarde? Het belangrijkste motief voor een uitgever om een manuscript, een auteur in zijn programma op te nemen is zijn verkoopbaarheid. Is een auteur minder bekend, moet het manuscript een voorspelbare bestseller zijn. Het programma wordt niet altijd door literatuurliefhebbers samengesteld ook al bestaan ze nog bij uitgevers, lectoren en agenten. De bedrijfsleiders en financiële managers hebben medezeggenschap bij de samenstelling van het programma en ook de vertegenwoordigers hebben een grote invloed. Eens de marktwaarde van het boek ingeschat wordt alles wat volgt daarop afgestemd: hoe wordt het boek aangekondigd, hoeveel budget is er voor PR en promotie, krijgt het een eigen folder of poster? Alleen toptitels worden nog door de redacties van de media behandeld, alleen toptitels worden door boekhandels aangekocht, krijgen advertentieruimte en leestournees. Het is voor een auteur pijnlijk niet de nodige aandacht te krijgen, niet opgemerkt te worden, waardoor de oplage laag blijft en alles lijkt alsof hij het boek niet had geschreven. Waarom werd het dan überhaupt gedrukt? Consumptie is op overvloed afgestemd, op overproductie, kwantiteit telt, wat niet verkocht wordt is ingecalculeerd in de productiekosten.

Er worden in Duitstalig Europa per seizoen 45.000 boeken gedrukt. De leesbereidheid van de consument is daarentegen constant gezonken tot gemiddeld twee boeken per jaar/per kop in doorsnede. Voor de lotsbestemming van een boek, en dus ook van de auteur, gaat het over overleven. De hoop dat het boek ooit toch nog eens ontdekt wordt, wordt door de wet van de markt genadeloos tenietgedaan.

De commercialisering van cultuur wordt door de media aangewakkerd. De media zelf hebben zich trouwens al lang met plezier aan de wet van de markt onderworpen en proclameren vrijelijk ‘Wie dit product niet nu en hier koopt, is niet met zijn tijd mee, en verliest in de strijd om te kunnen meepraten en erbij te horen.” En dit alles cumuleert in een hysterie alsof literatuur vroeger niet bestond, alsof alles wat daarvoor of daarnaast werd geschreven niet bestaat.

Er zijn niet veel recensenten meer die zich de moeite nemen een boek met volle aandacht of volledig uit te lezen. We leven in een cultuur van het vluchtige lezen, het overlezen, we werden door zappen en muisklicks geschoold. Voor vele recensenten gaat het trouwens alleen nog over hun eigen status en positie binnen hun kleine wereldje, over machtsontwikkeling en concurrentie met concurrerende bladen. Eens de waarde van een boek door hen is bepaald is het milieu eensgezind. Oproer van een zeldzame journalist tegen deze eenheidspositie is zelden, men parafraseert zich onder elkaar. Ook het leven binnen de literatuur is een sport voor hardvochtige typen geworden. Waardeoordelen worden apodictisch, zonder bewijsvoering geveld. Alle stappen tussen het eenzame schrijven van een boek en de consumptie ervan worden door marktoverwegingen en machtsmanipulaties bepaald. Goed of slecht zijn voor de consument zelden esthetische criteria, maar verkoopcriteria die door cijfers moeten bewezen worden: verkoopcijfers, aantal artikels of advertenties, posities in de bestseller lijsten. Als duizenden hetzelfde kopen geeft het die ene koper garantie op kwaliteit.

De verenging van het assortiment is in de USA al in de zeventiger jaren begonnen. Nu is ook dit fenomeen bij ons aangekomen. Grote verkoopketens verdringen de kleine boekhandel waar je werken kon vinden die niet door bestseller lijsten werden opgelegd. Het is saai geworden om in boekhandels rond te neuzen die slechts de weerspiegeling zijn van een hype bij uitgevers, hysterie in de media, die de verkoopgags verafgoden. En na een paar maanden is alles voorbij, en voor vele boeken kan men zeggen ‘gelukkig maar’, en ze belanden allemaal in de grote hallen bij het restpapier. Na een paar jaar kan een bestseller en vaak ook de auteur volledig vergeten zijn. Binnen de gedrongen vrije markt gaat het bij het boek over lichte leesbaarheid, spanning, voyeurisme, misschien een beetje levenswijsheid. Een moord of twee, een sympathieke commissaris als identificatiepersoon, een paar leuke invallen, wat sensuele momenten volstaan soms voor een bestseller die zowel recensenten als juryleden met een hoog leesgenot verleiden kan, want leesgenot en levensgenot daarover gaat het. De onbeantwoorde vragen van de mensheid zijn weggedrukt. Die storen de consument. Om in concurrentie te kunnen staan met andere ontspanningsmogelijkheden moet het boek spannend zijn en in een slaafse omgangstaal geschreven zijn zodat de lezer bij de snelheid van het overlezen van de pagina’s niet geremd zou worden. In ‘Leben in der flüchtigen Moderne’ schrijft Zygmunt Bauman: ‘De verarming van de Kunst is een esthetisch probleem geworden,’ en hij stelt dat het best zou kunnen dat Kunst de wetten van de consumptiemaatschappij niet kan overleven. Een donkere maar immanente prognose.

Uitgevers zijn vandaag concerns of behoren tot concerns. Van hen hebben we geen ommekeer te verwachten. Men kan de boekhandelaar niet verwijten vooral boeken in te kopen waaraan ze iets kunnen verdienen. En media schenken geen aandacht aan boeken die de trend niet volgen.

Nu is uitsluitend troost te vinden bij die enkelingen die nog oor hebben voor dichterlijke spraak, die nog alle registers en nuances waarnemen, die weten dat literatuur zich ook met de onbeantwoorde vragen inlaat die we ons stellen als we onze eigen grenzen bereikt hebben. Deze enkelingen, schrijvers die zich niet door mode laten afleiden, lectoren, uitgevers, boekhandels die eigenzinnig alles op literatuur blijven inzetten alsof er geen crisis in de huidige boekenmarkt zou zijn, zijn waarschijnlijk het enige en niet te onderschatten tegengewicht voor de commercialisering van de literatuur.

Vrij vertaald en ingekort uit Der Standard – Zaterdag 29 april 2008 –  © Der Standard/WenenAuteur: Anna Mitgutsch – literair auteur – Linz – Boston. Anna Mitgutsch is in 1948 in Linz geboren. Zij ontving meerdere prijzen voor haar omvangrijk werk. Laatst verscheen van haar bij Luchterhand de roman “Zwei Leben und ein Tag.”

Reacties uitgeschakeld voor De vervaldatum van literatuur

Opgeslagen onder Essays

Ich habe heute die heilige Maria gesehen…

Ich habe heute die heilige Maria gesehen. Die Jungfrau, meine ich. Sie mich auch. Ich war gerade auf dem Weg zum Supermarkt, wie meistens am Freitagnachmittag, eingemummt in Schal und eine dicke Jacke. Im Winter muss sich der Mensch schützen. Überall lauern Gefahren: die Schweinegrippe, eine schleichende eitrige Angina oder die Vorboten einer Lungenentzündung. Die Verantwortung für den eigenen Körper nimmt mit dem Alter zu.

Sie war mir nicht gleich aufgefallen, wie sie da so stand, etwas abseitig im Windschatten des Portals, gelehnt an die Glaswand, die bei jedem Öffnen der automatischen Schiebetür ein paar Millimeter nachgab und vibrierte. Ich habe sie wahrscheinlich deshalb nicht sofort erkannt, weil sie normal gekleidet war, nicht so, wie ich es von der Maria erwartet hätte. Kein edles, langes blaues Leinenkleid mit goldener Bordüre, keine zarten Sandalen aus hellbraunem Leder, die sonnengebräunte Füße umschließen, kein hauchdünner Seidenschal, der die schwarzen Locken verbirgt. Es ist Winter!

Es war die Aura, die mich ergriff. Nicht dieser schwebende Kranz, nicht der goldene Heiligenschein, nicht die Suggestion von Heiligkeit, die man von den Bildern kennt. Am Eingang zum Supermarkt hatte sie keine Aura. Sie war Aura. Ganz und gar Aura.

Ich schätzte sie auf ungefähr achtzehn, obwohl ich weiß, dass der Altersunterschied auch das Einschätzungsvermögen beeinflusst. Ein Mann meines Alters hat Bezugspunkte, Freundinnen, Töchter, Freundinnen von Töchtern, und lässt sich mehr vom Gefühl leiten. Der Verstand kommt an zweiter Stelle. Irgendwie hatte die Situation plötzlich etwas Unbehagliches, für mich jedenfalls. Ich war es, der sie schon mehr als eine Minute lang anstarrte, und das ist ganz schön lange für einen älteren Herren, der ein Mädchen fixiert, das seine Tochter sein könnte. Sie schien das allerdings nicht zu stören. Ihr offener Gesichtsausdruck und der warme Blick, aus dem die reine Unschuld sprach, ihre Haltung, die keinerlei Erwartung ausdrückte, und die Selbstverständlichkeit, mit der sie da in ihrer Ecke stand, fast schon lässig, wenn ich dieses Wort im Zusammenhang mit einer Heiligen verwenden darf. Ich war der Voyeur. Sie könnte das niemals sein.

Ich ging etwas verwirrt durch die Glastür, warf noch einen kurzen Blick zurück, steckte einen Euro in den Schlitz des Einkaufswagens und öffnete den Reißverschluss meiner Jacke. Die Warmluftanlage brachte mich zurück zu meiner Einkaufsliste, und ich füllte schnell und systematisch meinen Wagen. Ich kenne das Prinzip, nach dem die Regale eines Supermarkts gefüllt werden.

Zuerst war es wie ein Schock, irgendwo zwischen den Waschmitteln und den Windeln zu begreifen, dass ich unbewusst doch eine Vorstellung von Maria gehabt habe, bevor ich ihr bei lebendigem Leibe begegnet bin. Irgendwo hat sich bei mir ein Bild eingeschlichen, das ich nicht abgewehrt habe. Ein Bild von der angeblichen Mutter Gottes, des Gottes, der so weit weg ist, des theoretischen Sohns, über den ich gerne diskutieren will, über den ich alles lese, was geschrieben wird, aber auch des Gottes, der reines Objekt ist, Akkusativobjekt vielleicht, aber das ist schon alles. Religionsbekenntnis ist etwas für andere.

Maria ist okay. Sie wäre noch in Ordnung, speziell so, wie sie da am Eingang stand. Dieses Bild ist nicht unangenehm, die junge Frau hat schon was – die Aura, meine ich, die ich heute wahrgenommen habe.

Ich kam nicht weiter mit meinen Einkäufen. Eine Einkaufsliste klingt während des Einkaufs ganz anders als zu Hause beim Schreiben. Brauche ich tatsächlich all diese Dinge oder komme ich lieber noch mal, wenn es wirklich nötig ist? Küchenrollen sollte ich einige in Reserve haben und auch Toilettenpapier ist schnell abgerollt, aber weniger genügt auch. Vielleicht essen wir morgen ja in einem Restaurant und ich brauche gar nicht, was ich jetzt so alles vor mir her schiebe?

Woher plötzlich diese Zweifel? Ich zweifle selten, schon gar nicht bei den allwöchentlichen Einkäufen am Freitag. Doch heute überfielen mich die Zweifel, die ich mit nichts anderem in Verbindung bringen kann als mit Maria.

Mariologie ist nicht meine Stärke, aber trotzdem kann ich sagen, dass ich sie kenne. Sonst hätte ich sie nicht erkannt. Zwischen den Konserven und dem Hundefutter hatte ich freie Sicht auf ihren Standort. Sie hatte ihr linkes Bein angezogen und stützte den Fuß unachtsam an der Mauer ab. Obwohl ich Maria eigentlich nicht unachtsam nennen möchte. Eine Frau, die eine Josefsehe eingeht, weiß, was sie tut. Die hat nachgedacht, berechnend oder auch nicht, aber die steht nicht lässig mit angezogenem Bein an der Mauer eines Supermarkts.

Ob sie mir über Gott erzählen dürfe, fragte sie, nachdem ich bezahlt hatte. Sie stand kerzengerade da, ließ zwei perfekte Zahnreihen aufblitzen und strahlte eine Ruhe aus, die ich schon lange nicht mehr erlebt hatte. Die Luft, die wenigen Zentimeter Abstand zwischen uns, vibrierte, ich konnte die schweren Einkaufstaschen nicht mehr halten und stellte sie langsam neben mir auf den Boden. Sie sog meinen Blick auf und betäubte meine Gedanken.

„Darf ich mit dir über Gott sprechen, nur ganz kurz?“

Sang sie oder sprach Maria immer so?

„Über deinen Sohn?“, fragte ich zögerlich.

„Wenn du es so sehen willst, erzähle ich dir gerne von meinem Sohn“, sagte sie freundlich.

Warum sie ein Bedürfnis danach habe, fragte ich und versuchte, eine Haltung anzunehmen, die der heiligen Maria angemessen ist.

„Vielleicht hast ja auch du ein Bedürfnis danach“, sagte sie ohne Fragezeichen am Ende ihres Satzes. Gab es etwas an mir, was dies vermuten ließ? Hatte ich heute Morgen im Spiegel etwas übersehen, das für Maria ein Zeichen war, mich anzusprechen? Vielleicht sah sie, dass ich müde war oder dass ich die Trivialität eines Einkaufs an einem stressigen Freitagnachmittag erkannte, aber das ist doch noch kein Grund, mit mir über Gott zu sprechen. Oder sah sie Dinge, die ich noch nicht wusste? Es gibt schließlich Seher, sie blicken dir kurz tief in die Augen und sagen, dass du in Kürze sterben wirst. Krebs oder Leberzirrhose, Herzinfarkt oder Gehirnblutung – ab einem gewissen Alter, weißt du…

Ich hatte auf jeden Fall kein Bedürfnis danach. Ich spreche selten über Gott, eigentlich nur, wenn man mich danach fragt. Wie damals, als ich meinen Meldezettel in dem stark frequentierten Büro im fünften Stock des Bezirksamts in Wien ausfüllte und gebeten wurde, auch noch mein Religionsbekenntnis einzutragen. Damals dachte ich kurz an Gott, ganz kurz nur, eher um ihn auszuschließen denn als Option.

„Gott ist keine Option“, sagte sie freundlich, aber bestimmt.

Nein, Gott ist keine Option. Ich war überrascht, dass sie wusste, woran ich dachte, aber ich war auch ganz klar ihrer Meinung.

„Ein Sohn ist keine Option“, fuhr sie fort, „er wird geboren, wächst, fällt und steht wieder auf, wird erwachsen und stirbt. Mit Ausnahme von einem.“ Wie ein Wort für verschiedene Menschen eine unterschiedliche Bedeutung haben kann, dachte ich, während ich die Einkaufstaschen hochhob und an ihren jung verstorbenen Sohn dachte. Ich nannte ihr meinen Namen, sagte, dass wir einander wahrscheinlich immer in allem missverstehen würden, und wünschte ihr einen schönen Abend. „Tiefkühlprodukte“, fügte ich noch hinzu und deutete mit meinem Kopf auf die Tasche in meiner linken Hand. Ich wartete, um zu sehen, ob sie noch etwas zu vergeben hatte. Eine Zeitschrift oder ein Obdachlosenblatt, den Wachturm oder einen Segen, meine Sünden vielleicht. Sie schenkte mir ein mildes, warmes Lächeln.

Als ich mich nach drei unsicheren Schritten kurz noch einmal umdrehte, war sie verschwunden. Zwei Straßen weiter steckte ich gerade den Schlüssel in die Haustür, als jemand hinter mir fragte: „Haben Sie vielleicht meine Mutter gesehen?“ Ich drehte mich erschrocken um, aber ich sah niemanden. „Sie stand eben noch am Supermarkt”, sagte ich laut zu ‚Niemand‘ und nahm den Aufzug nach oben. Als die Aufzugstür einschnappte und sich die Kabine nach oben zu bewegen begann, schien es, als ob sie niemals mehr anhalten würde.

Reacties uitgeschakeld voor Ich habe heute die heilige Maria gesehen…

Opgeslagen onder Kolumnen auf Deutsch