De nieuwe paus is gekend!

Roel Verschueren op Apache.be

Roel Verschueren op Apache.be

Lees verder

Reacties uitgeschakeld voor De nieuwe paus is gekend!

Opgeslagen onder Apache Medialab, Essays, Opinie

Debatcultuur en journalistiek in Vlaanderen: beiden in hetzelfde bedje ziek

Ik heb met interesse de interviews, artikels, opiniestukken en lezersreacties gelezen over de drie dingen die Vlaanderen deze dagen schijnen bezig te houden. Ik doe dit met enige afstand, 1250 kilometer scheiden me van mijn geboorteland, en dat al sinds 2004. Over Wenen en de Oostenrijkers kom ik nog terug.

Een filosofisch gesprek dat eindelijk Vlaamse kijkers trok (Vermeersch/De Wever), een Paus die aftreedt en de daaraan verbonden papierverspilling, en de rol van de krant (herschikking hoofdredactie De Standaard, na artikel over de Antwerpse regenboog T-shirts) als onafhankelijk en verantwoordelijk medium.

‘Het dagblad’
Er gaat geen dag voorbij of we lezen ergens wel iets over de mate waarin het echte journalistieke werk niet meer mogelijk is. Gebrek aan middelen, gevolgd door een gebrek aan mankracht, waardoor een gebrek aan relevantie van wat kranten hun lezers voorschotelen, dragen bij tot een groeiend fenomeen dat niet alleen in Vlaanderen kan worden vastgesteld. De alarmkreet luidt over het hele oude continent. Verkeerde inschatting over de rol van ‘het dagblad’, overinvestering in digitaal waarvan de vluchtigheid en snelheid indruisen tegen even diep ademhalen en twee maal nadenken voor iets de deur uitgaat, onderinvestering in echte onderzoeksjournalistiek, het weegt allemaal op de kwaliteit waarvoor lezers niettemin elke dag een al dan niet verantwoorde prijs betalen.
Ik leef sinds 9 jaar in Wenen, ik ben getuige van hoe de pers verwordt tot niets. Met uitzondering van een enkel artikel in af en toe een weekblad dat zichzelf ernstiger neemt dan haar lezers, is het hele persapparaat in Oostenrijk herleid tot schraal debiteren en kopiëren, opinieloze verslaggeving over de alom tegenwoordige corruptie, het in stand houden van Oostenrijks neutraliteit binnen Europa, en de rechtvaardiging van haar xenofobie en buitenlandershaat. Mocht de rest van de wereld niet bestaan, zou ik bijna fier zijn Vlaming te zijn.
Maar als ik vanuit mijn werkkamer in Wenen ’s morgens de Vlaamse kranten doorneem, stel ik vast dat met moeite nog een onderscheid te vinden is tussen de stijl van verslaggeving binnen de kranten van Corelio (De Standaard, Het Nieuwsblad, De Gentenaar) en die van de Persgroep (Laatste Nieuws, De Morgen, De Tijd). Vooral de titels online verdienen een vergelijkende studie, eenheidsworst.
Het verschil wordt uitsluitend nog gemaakt door de respectieve hoofdredacteuren, Yves Desmedt (De Morgen) en Bart Sturtewagen (De Standaard), de betaalde opiniemakers, de onbetaalde opiniemakers (en dat worden er almaar meer), en de kwaliteit in beoordeling van literatuur en film.
Reyers laat
Als dan toevallig tijdens ‘Reyers laat’ (VRT) een debatavond ontstaat tussen een professor-filosoof en een politiek kopstuk uit Vlaanderen, waarbij dan ook nog eens toevallig ongeveer het dubbel-dan-normaal aantal kijkers niet wegzapt, laten diezelfde kranten uiteraard geen haar overeind van wat werkelijk plaats vond. Wat me opviel, is dat bijna alle Vlaamse kranten deze kritiek aan onafhankelijke journalisten of opiniemakers overlieten, en zelf met moeite in staat waren een standpunt te formuleren  een krant waardig.
Er werd nogal wat uitgespuwd en over en weer geschreven, ik waande me kort in mijn gastland. En Oostenrijk, nog eens, wilt vanuit mediaperspectief niemand.
Er wordt telkens opnieuw gesproken over de vraag: geven we onze lezers wat ze willen lezen, of geven we onze lezers wat wij (journalisten) vinden dat relevant is.
Welnu, hoewel totaal onverwacht, bevond een audio-visueel medium zich even in een toestand waarin beide standpunten werden vervuld.
Het debat tussen Vermeersch en de Wever bleek verrassend relevant (ondanks de bijna incestueuze name-dropping en vrijerij) omdat de stijl nieuw was. Nieuw naar vergunde tijd, nieuw naar laten uitpraten, nieuw naar mogen herformuleren. Er werd niet gesnauwd noch gebeten, en we kregen als Vlamingen twee heren rond de tafel die het goed met elkaar konden vinden. Als ook dat al als fout wordt verweten, dan houden we er beter mee op.
Eensgezindheid staat geen debat in de weg, het geeft kleur aan vergelijkbare maar niet dezelfde standpunten, doet ons nadenken over wie het beter formuleert. Debatcultuur is nog iets anders dan een aaneenrijging van tegenstellingen. Argumenteren en presenteren spelen hierbij een belangrijke rol.
Ook al kreeg niet elke kijker alles mee, hij had minstens het gevoel dat twee mensen die hun taal spraken, een gesprek konden voeren dat aangenaam was om naar te luisteren. De zeldzaamheid van dit debat lag niet zozeer in de twee protagonisten, maar in de manier waarop ze met elkaar zijn omgegaan. En dat hebben we met zijn allen verleerd.
Rik Torfs (opinie De Standaard) mag dan al een theoretische beschouwing geven over het concept ‘debat’, ik ben wel zeker dat hij pisnijdig was dat hij niet als derde rond de tafel zat. Fikry El Azzouzi (opinie De Morgen) mag dan wel een boek geschreven hebben en perfect de taal beheersen, argumenten zijn nog iets anders dan platte formuleringen zonder grond en het spelen op de ‘man’.
Paus
Dat nog eens paus aftreedt na meer dan zevenhonderd jaar is nieuws. En verdient aandacht, ook in de kranten. Dat de balans wordt opgemaakt (iedereen vanuit zijn linkse dan wel rechtse uitgangspunt) ligt voor de hand. Dat gespeculeerd wordt over gezondheid, zowel fysiek als mentaal hoort erbij.
Dat niemand in Vlaanderen dieper graaft en op zoek gaat naar de achtergronden die later als werkelijkheid zouden kunnen blijken, typeert de laksheid en beperktheid van onze journaille.
* Buitenlandse media spitten de situatie uit over de bank van het Vaticaan en de reden waarom het zo lang duurt dat deze paus een opvolger aan het hoofd van deze bank heeft aangeduid. De Vaticaanse bank geldt nog altijd als een obscure offshore bank en is door de Italiaanse autoriteiten in verband gebracht met fraude en belastingontduiking. Topman Ettore Gotti Tedeschi werd vorig jaar plotseling ontslagen omdat hij ‘meer transparantie’ bij de Vaticaanse Bank had willen brengen.
* Britse media berichten over het feit dat een kardinaal die in een van de vele pedofilie schandalen verwikkeld is door het verzwijgen van feiten mee zal beslissen over wie de volgende paus wordt. De Amerikaanse kardinaal Roger Mahony zal deel uitmaken van het conclaaf dat een nieuwe paus aanstelt. Dat Mahony als leider van het aartsbisdom van Los Angeles niets deed tegen het kindermisbruik door katholieke priesters, lijkt daarbij geen bezwaar.
* Duitse media verwijzen naar de betrokkenheid van Ratzinger bij het verplaatsen van gekende en bekende priesters die zich aan kinderen vergrepen naar andere posten, zowel  in het binnenland als naar het buitenland. Volgens het Duitse online magazine Der Spiegel zijn er documenten boven tafel gekomen waaruit blijkt dat de paus in zijn voormalige functie als aartsbisschop Ratzinger wel degelijk een van veelvuldig kindermisbruik beschuldigde priester willens en wetens in functie hield. Dit zou betekenen dat het Vaticaan en de paus eerder dit jaar hebben gelogen toen ze beweerden dat Ratzinger niet op de hoogte was van de pedofilie praktijken van deze Duitse priester.
* Belgische media vermelden doodleuk dat de enige kardinaal uit België die zal mee beslissen over wie de volgende paus wordt, Godfried Danneels is. Alsof de man niet gedagvaard is en zich zal moeten verantwoorden voor zijn rol in het Belgische luik van het internationale kindermisbruik door geestelijken. De Danneels tapes (geen eigen primeur van De Standaard maar rijkelijk aangereikt) zijn vergeten, zijn rol in het dossier Vangheluwe ook.
Kwaliteit
Er is een reden waarom ik geduldig wacht tot het donderdag is om Die Zeit of Der Spiegel de kopen. Of om in een van de vele koffiehuizen in Wenen regelmatig de FAZ door te nemen. Hoe lang deze kwaliteitskranten/weekbladen het nog kunnen volhouden hangt volledig van hun lezers af. Maar echte onderzoeksjournalistiek vraagt tijd, journalisten die de tijd krijgen, hoofdredacteuren die aan de aandeelhoudersdruk kunnen weerstaan en aandeelhouders die respect tonen voor de deontologie en opgebouwde vakkundigheid van de journalisten die dagdagelijks het product maken waarin zij geld investeerden.
Wie dat begrijpt kan bouwen.
Al het andere is hetzelfde van de dezelfde koek. Persagentschappen leveren, krant neemt over. Een buitenstaander-opiniemaker schrijft met voldoende polemiek, reacties (en dus lezers) gegarandeerd. Het zal je krant maar wezen.
(14/2/2013 – Fonds Pascal Decroos – http://www.mediakritiek.be)

Reacties uitgeschakeld voor Debatcultuur en journalistiek in Vlaanderen: beiden in hetzelfde bedje ziek

Opgeslagen onder Essays, Opinie

De vervaldatum van literatuur

Literatuur wordt vandaag evenzeer door deregulering bepaald als de gezamenlijke markt. Dat heeft ook het beroepsbeeld van de schrijver veranderd. (Anna Mitgutsch – literair auteur – Linz – Boston)

Sinds mijn humaniora was het mijn grootste wens schrijver te worden, hoewel ik er me nooit -zelfs als test- had aan gewaagd. Het was dit soort droom waar men als kind nog naar grijpt, die men als adolescent geheim houdt en later als te hoog gegrepen, zoals vele andere verwachtingen- ondergeschikt maakt aan de realiteit. Het hebben van zo’n droom betekent dat men reeds vroeg hoofdzakelijk zijn verbale expressie ontwikkelt, door te lezen, door het langzame proeven van de gangbare literaire vormen in verhalen, dialogen, dagboekbeschouwingen, want taal is nu eenmaal het enige middel dat ter beschikking staat van literatuur, en alleen wat taal kan veruiterlijken wordt verstaanbare realiteit. Ik ben me steeds bewust geweest van mijn ontoegankelijkheid tot de grote taalkundige kunstwerken uit de wereldliteratuur. En ik heb tot mijn vijfendertigste levensjaar nooit gepoogd mijn schrijfsels in deze exclusieve openbaarheid te publiceren, omdat ik langzaam aan tot het besef gekomen ben dat de afstand tussen mijn grote voorbeelden en mijn teksten niet te overbruggen is. Maar dat ik ook niet te beschaamd was om in het geheim nochtans te proberen in te schatten en te beleven hoe dicht ik een echt gelukte tekst genaderd was.

De mooiheid van taalkundige beelden, de authenticiteit van stemmingen en gevoelens die door deze beelden worden opgeroepen, de ervaringen en de inzichten die door middel van de taal tot leven komen, dat waren mijn doelstellingen die ik al lang voor ik Germaanse studeerde voor mezelf had vooropgesteld.

Terwijl mijn wereldbeeld en mijn voorstelling over de mensheid en de samenleving ontwikkelde, bleef altijd dat beeld hangen van de schrijver en zijn bevoorrecht bestaan. Bevoorrecht niet in de zin van inkomen of macht, zelfs niet van roem, want ik las liever de miskende dan de beroemde dichters, maar eerder in de overtuiging dat een schrijver meer vooruitziend en meer gevoelig moet zijn dan anderen, dat hij meer over de mensen moet weten dan alle psychologen samen, dat hij vooral meer over het geheim van ons korte, vaak abrupt afgebroken leven weet dan welke filosoof ook.

En wat al heel vroeg het meest indruk op me maakte was de compromisloosheid waarmee vele schrijvers die ik bewonderde zich tegen onrecht, onrechtvaardigheid en onderdrukking hebben verzet. Ik beschouwde hen als voorvechters van gerechtigheid en  waarachtigheid. Voor mij betekende schrijver worden de gave te bezitten alles een taal te geven wat anders tot zwijgen was gedoemd, ook voor mensen die geen uitdrukking konden geven aan hun lijden, en de begrenzing op te heffen van de overweldigden die door de taal tot verstomming zijn gebracht.

Vandaag zijn er in Europa geen dictaturen waartegen we ons moeten verzetten. Er is niets waardoor we onze heldhaftigheid kunnen bewijzen. De vijand, als die dan al zou moeten bepaald worden, is ongrijpbaar, er is geen verzet waartegen men effectief rebelleren kan. De media, ja zelfs de filosofen en tijdcritici verzekeren ons dat de mens nog nooit zo veel vrijheid had. Theoretische vrijheid natuurlijk, die allereerst de mogelijkheid om te beslissen inhoudt. Datgene wat kunstenaars van oudsher voor zichzelf opeisten, outsider te zijn, vaak ten koste van hun burgerlijk bestaan, is plots geen uitzonderingssituatie meer maar normaal en is dus ook niet langer een begerenswaardige positie, vooral omdat die nauw verbonden is aan de eisen van de consumptiemaatschappij, waarvan we alle slaven zijn. Onze vrijheid bestaat erin datgene te consumeren wat ons uit het onoverzichtelijk aanbod begerenswaardig voorkomt. De grenzen van onze consumptie zijn de grenzen van onze vrijheid. Wie niet consumeren kan, omdat hij op de afvalberg van het overschot en overbodige is beland, ziet zijn vrijheid beperkt tot de noodzaak zijn dagelijks overleven te verzekeren. Maar waren kunstenaars niet altijd randfiguren, balancerend langs de afgrond, zonder vangnet dat de normale burger wel beschermt? Mensen die zich met ideeën en vragen bezighouden die het eigen leven en overleven overstijgen, mensen die zich afmatten met hun eigen innerlijke wereld en daardoor het dagelijkse uit het oog verloren? Maar misschien is ook deze voorstelling niet meer dan een romantisch cliché dat niet langer van toepassing is op de kunstenaar van vandaag.

Het literair bedrijf heeft het beeld van de schrijver de laatste twintig jaar grondig veranderd. De deregulering, die ons op alle vlakken wordt aangepraat als een zegen van de nieuwe vrijheid, bepaalt vandaag de literatuur in dezelfde mate als ze de gehele markt beheerst. Dit veroorzaakt, of hij er zich van bewust is of niet, een existentieel dilemma voor de schrijver. Hoe kunnen we ons aan het afval van een vraatzuchtige, alles nivellerende markt onttrekken, zonder zelf van deze markt te verdwijnen? Hoe de concurrentie overleven in een stortvloed van boeken, zonder aan literaire kwaliteit in te boeten die we van onszelf eisen en die hoe dan ook aan de basis ligt van ons schrijven? De keuze is onmogelijk: literatuur, waardoor ons hele leven wordt bepaald, af te stemmen op een oppervlakkige markt en daardoor verraad te plegen tegenover onszelf en onze kunstuiting, of door deze markt niet of nauwelijks te worden waargenomen. Hoe houden we stand in het een overvolle competitieve boekenmarkt zonder aan literaire kwaliteit in te boeten die we van onszelf eisen en die de enige motivatie is voor ons schrijvers? Wij staan, ons hele literaire leven, voor de onmogelijke keuze ons aan een oppervlakkige markt aan te passen en daardoor verraad te plegen aan onszelf en onze kunst, of door deze markt nauwelijks of niet te worden waargenomen.

Literatuur is een dialogische kunstvorm die een tegenspeler nodig heeft. Ze kan zonder lezer niet bestaan en een auteur kan op termijn zonder publiek niet aan zijn levensdoel werken.

De markt heeft het onderscheid tussen “entertainment” en literatuur, die gekenmerkt wordt door taalkundige en structurele complexiteit, experimenteren of taalkundige uitdaging, afgeschaft. Het actuele, snel te consumeren heeft de overhand. Onderhoudende literatuur heeft altijd bestaan, ze heeft haar eigen publiek, dat zich veeleer wilt ontspannen dan wel over grote problemen wilt lezen, en uitgevers benutten deze bestsellers omwille van hun hoge opbrengst, om daarnaast boeken te kunnen drukken die ze als literatuur beschouwen. Want, literatuur was nooit voor de massa bedoeld.

Uitgevers waren fier op hun auteurs. Bewijs daarvan is te vinden in de vriendschappelijke toon in de briefwisseling tussen belangrijke uitgevers en grote auteurs in de vroege twintigste eeuw. Ze bouwden hun auteurs voorzichtig op, traden met hen in dialoog, tientallen jaren lang, en de vraag of een boek van Joseph Roth of eerder Kurt Tucholsky op de bestseller lijst zou geraken of niet, stond niet in het centrum van hun overwegingen. Culturele bijlagen hielden zich uitsluitend met literatuur bezig. Ik herinner me niet ooit bijdragen te hebben gelezen over het ontspanningsgehalte van Heinz Konsalik, of over schrijvers van krimi’s zoals die van Edgar Wallace. Ontspanningsgehalte, vlotte leesbaarheid en spanning waren, toen ik nog Germanistiek studeerde, geen relevante literaire categorieën. Maar toen leefden we in de koude oorlog, waren we vanuit het huidige postmoderne perspectief beheerst door ideologieën die – zoals vele uitgevers beweerden – geen leesbare boeken hebben voortgebracht. Maar zelfs voor de belangrijkste auteurs, ook de meest geëngageerde wiens werken sinds eind de jaren tachtig als ‘Gesinnungsästhetik’ werden belasterd, ging het niet alleen om de kritische discussie met de samenleving, doch om esthetische vragen. Sinds dan werd kritiek aan de samenleving meer en meer afgeschaft, waardoor die al helemaal niet meer kan waargenomen worden, zelfs als is ze expliciet aanwezig.

Wie vandaag literatuur produceert moet rekening houden met de vandaag gestelde eisen aan kunst en vaststellen dat door het gezag van de markt een volledig nieuwe situatie is ontstaan. Esthetiek, poëtologische overwegingen, innovatie (waarmee ik niet ‘gags’ bedoel), het recht op het ‘alom geldende’ en de ‘tijdloosheid’ zijn niet langer de criteria die het succes en het bestaan van een kunstwerk garanderen. In de consumptiemaatschappij verdringt marktwaarde de esthetische criteria. De waarde van een kunstwerk ligt in de verkoopcijfers, in media-aandacht, in de verworven plaats in de ranglijsten. Wat geldt is wat overeenstemt met de luim van de tijdsgeest, en ook dan slechts op afroep. Eeuwige roem is een anachronisme want alles, niet alleen levensmiddelen, ook boeken hebben een vervaldatum, en die termijn wordt van jaar tot jaar korter. Niet zo lang geleden had een boek gemiddeld nog een looptijd van drie tot vier maanden, vandaag is die al herleid tot twee tot drie maanden.

De vervaldatum is de motor van de consumptiemaatschappij. Opdat consumptie niet zou stoppen moet alles zo snel mogelijk uit de mode zijn en plaats maken voor nieuwe – liefst betere – producten waardoor de consument wordt voortgestuwd uit angst iets te missen. George Steiner spreekt over onze huidige cultuur als ‘casino-cultuur’, waarbinnen elke cultureel product moet afgestemd zijn op maximale impact en snel verouderen.

Wat betekent dit concreet voor literatuur, als de kwaliteit van een werk niet meer inherent is, maar gemeten wordt aan zijn marktwaarde? Het belangrijkste motief voor een uitgever om een manuscript, een auteur in zijn programma op te nemen is zijn verkoopbaarheid. Is een auteur minder bekend, moet het manuscript een voorspelbare bestseller zijn. Het programma wordt niet altijd door literatuurliefhebbers samengesteld ook al bestaan ze nog bij uitgevers, lectoren en agenten. De bedrijfsleiders en financiële managers hebben medezeggenschap bij de samenstelling van het programma en ook de vertegenwoordigers hebben een grote invloed. Eens de marktwaarde van het boek ingeschat wordt alles wat volgt daarop afgestemd: hoe wordt het boek aangekondigd, hoeveel budget is er voor PR en promotie, krijgt het een eigen folder of poster? Alleen toptitels worden nog door de redacties van de media behandeld, alleen toptitels worden door boekhandels aangekocht, krijgen advertentieruimte en leestournees. Het is voor een auteur pijnlijk niet de nodige aandacht te krijgen, niet opgemerkt te worden, waardoor de oplage laag blijft en alles lijkt alsof hij het boek niet had geschreven. Waarom werd het dan überhaupt gedrukt? Consumptie is op overvloed afgestemd, op overproductie, kwantiteit telt, wat niet verkocht wordt is ingecalculeerd in de productiekosten.

Er worden in Duitstalig Europa per seizoen 45.000 boeken gedrukt. De leesbereidheid van de consument is daarentegen constant gezonken tot gemiddeld twee boeken per jaar/per kop in doorsnede. Voor de lotsbestemming van een boek, en dus ook van de auteur, gaat het over overleven. De hoop dat het boek ooit toch nog eens ontdekt wordt, wordt door de wet van de markt genadeloos tenietgedaan.

De commercialisering van cultuur wordt door de media aangewakkerd. De media zelf hebben zich trouwens al lang met plezier aan de wet van de markt onderworpen en proclameren vrijelijk ‘Wie dit product niet nu en hier koopt, is niet met zijn tijd mee, en verliest in de strijd om te kunnen meepraten en erbij te horen.” En dit alles cumuleert in een hysterie alsof literatuur vroeger niet bestond, alsof alles wat daarvoor of daarnaast werd geschreven niet bestaat.

Er zijn niet veel recensenten meer die zich de moeite nemen een boek met volle aandacht of volledig uit te lezen. We leven in een cultuur van het vluchtige lezen, het overlezen, we werden door zappen en muisklicks geschoold. Voor vele recensenten gaat het trouwens alleen nog over hun eigen status en positie binnen hun kleine wereldje, over machtsontwikkeling en concurrentie met concurrerende bladen. Eens de waarde van een boek door hen is bepaald is het milieu eensgezind. Oproer van een zeldzame journalist tegen deze eenheidspositie is zelden, men parafraseert zich onder elkaar. Ook het leven binnen de literatuur is een sport voor hardvochtige typen geworden. Waardeoordelen worden apodictisch, zonder bewijsvoering geveld. Alle stappen tussen het eenzame schrijven van een boek en de consumptie ervan worden door marktoverwegingen en machtsmanipulaties bepaald. Goed of slecht zijn voor de consument zelden esthetische criteria, maar verkoopcriteria die door cijfers moeten bewezen worden: verkoopcijfers, aantal artikels of advertenties, posities in de bestseller lijsten. Als duizenden hetzelfde kopen geeft het die ene koper garantie op kwaliteit.

De verenging van het assortiment is in de USA al in de zeventiger jaren begonnen. Nu is ook dit fenomeen bij ons aangekomen. Grote verkoopketens verdringen de kleine boekhandel waar je werken kon vinden die niet door bestseller lijsten werden opgelegd. Het is saai geworden om in boekhandels rond te neuzen die slechts de weerspiegeling zijn van een hype bij uitgevers, hysterie in de media, die de verkoopgags verafgoden. En na een paar maanden is alles voorbij, en voor vele boeken kan men zeggen ‘gelukkig maar’, en ze belanden allemaal in de grote hallen bij het restpapier. Na een paar jaar kan een bestseller en vaak ook de auteur volledig vergeten zijn. Binnen de gedrongen vrije markt gaat het bij het boek over lichte leesbaarheid, spanning, voyeurisme, misschien een beetje levenswijsheid. Een moord of twee, een sympathieke commissaris als identificatiepersoon, een paar leuke invallen, wat sensuele momenten volstaan soms voor een bestseller die zowel recensenten als juryleden met een hoog leesgenot verleiden kan, want leesgenot en levensgenot daarover gaat het. De onbeantwoorde vragen van de mensheid zijn weggedrukt. Die storen de consument. Om in concurrentie te kunnen staan met andere ontspanningsmogelijkheden moet het boek spannend zijn en in een slaafse omgangstaal geschreven zijn zodat de lezer bij de snelheid van het overlezen van de pagina’s niet geremd zou worden. In ‘Leben in der flüchtigen Moderne’ schrijft Zygmunt Bauman: ‘De verarming van de Kunst is een esthetisch probleem geworden,’ en hij stelt dat het best zou kunnen dat Kunst de wetten van de consumptiemaatschappij niet kan overleven. Een donkere maar immanente prognose.

Uitgevers zijn vandaag concerns of behoren tot concerns. Van hen hebben we geen ommekeer te verwachten. Men kan de boekhandelaar niet verwijten vooral boeken in te kopen waaraan ze iets kunnen verdienen. En media schenken geen aandacht aan boeken die de trend niet volgen.

Nu is uitsluitend troost te vinden bij die enkelingen die nog oor hebben voor dichterlijke spraak, die nog alle registers en nuances waarnemen, die weten dat literatuur zich ook met de onbeantwoorde vragen inlaat die we ons stellen als we onze eigen grenzen bereikt hebben. Deze enkelingen, schrijvers die zich niet door mode laten afleiden, lectoren, uitgevers, boekhandels die eigenzinnig alles op literatuur blijven inzetten alsof er geen crisis in de huidige boekenmarkt zou zijn, zijn waarschijnlijk het enige en niet te onderschatten tegengewicht voor de commercialisering van de literatuur.

Vrij vertaald en ingekort uit Der Standard – Zaterdag 29 april 2008 –  © Der Standard/WenenAuteur: Anna Mitgutsch – literair auteur – Linz – Boston. Anna Mitgutsch is in 1948 in Linz geboren. Zij ontving meerdere prijzen voor haar omvangrijk werk. Laatst verscheen van haar bij Luchterhand de roman “Zwei Leben und ein Tag.”

Reacties uitgeschakeld voor De vervaldatum van literatuur

Opgeslagen onder Essays

Richard Wolterman: Sonnet voor klokkenluiders, journalisten, bloggers en schrijvers

Beste Roel

In deze reflectieve periode rond Kerstmis met name voor wat betreft ‘nieuw leven’ en licht in donkere dagen, wilde ik graag een ode brengen aan klokkenluiders, journalisten, bloggers en schrijvers die er voor gezorgd hebben dat het sexueel misbruik in katholieke kringen openbaar werd gemaakt over het laatste decennium en vooral tijdens de laatste 3 jaren in Nederland en Belgie. Jij bent daar ook een van, en anderen zijn ons inmiddels ook wel bekend. De stemmen van deze dappere mensen hebben er collectief toe bij gedragen dat slachtoffers uitgenodigd werden om met hun misbruik ervaringen naar buiten konden komen, en daarmee aan een journey van hun nieuwe leven konden gaan beginnen. Dit gedicht zal over niet al te lange tijd verschijnen in de bundel “Godsgeklaagd Mensonteerd.”

SONNET VOOR KLOKKENLUIDERS, JOURNALISTEN, BLOGGERS EN SCHRIJVERS

Als een mens met passie start met zoeken
Vindt hij gaten in het zwijg gordijn
Hij investeert talent in stem en boeken
Dat jarenlang niet openbaar kon zijn

Nu spreekt hij uit naar alle wereld hoeken
Voor velen die nog leven met de pijn
Hij doet het kerk’lijk zwijgen uit de doeken
Dat ‘t aangezicht bedekt van heilig schijn

Opgepend op internet en in kolommen
Blinkt de waarheid van zijn levend woord
Hij schrijft wat stemmen deed verstommen

Wijl het jongens’ leed niet werd gehoord
En hoe de kerk zich hield der dommen
Toen misbruik onze zielen had gesmoord

(c) Richard Wolterman, Australia

Merry Christmas and a happy new year!

2 reacties

Opgeslagen onder Essays, Recensies

Linda, of de lijdensweg na seksueel misbruik in de Kerk

De Standaard – opinie – 8 oktober 2012

Werk van de arbitragecommissie blijkt maat voor niets.

Arbitrage seksueel misbruik

Slachtoffers die dachten dat ze, na al het parlementaire werk rond seksueel misbruik in de Kerk, in de nieuw opgerichte arbitragecommissie soelaas zouden vinden, komen van een kale reis thuis: wie financiële compensatie verlangt moet voortaan wel zijn mond houden. ROEL VERSCHUEREN trekt aan de alarmbel.

Wat voorafging

Als gevolg van het rapport van de parlementaire commissie seksueel misbruik binnen de Kerk werd het Centrum voor arbitrage inzake seksueel misbruik opgericht. Dit Centrum is bedoeld voor slachtoffers van seksueel misbruik binnen de Kerk waarvan de feiten verjaard zijn en probeert snel tot een overeenkomst komen. Bemiddeling heet dat. De Kerk stuurt vertegenwoordigers van de stichting Dignity als bemiddelaars. Voorts zetelen in die arbitragecommissie nog drie bemiddelaars die oordelen over het lot en de erkenning en compensatie van de slachtoffers.

Linda

Linda was in januari 2012 een van de eersten die haar verhaal aan die arbitragecommissie kenbaar maakte. Over erkenning en compensatie werd gedebatteerd op 26 september. Aanwezig waren: voor Dignity, de secretaris van de bisschoppenconferentie kanunnik Herman Cosijns en de directeur van de stichting Dignity, de heer Vervliet. Verder een criminoloog, een magistraat en een vrouwelijke kinderarts van het UZ Leuven.

Linda kreeg na het gesprek een dading voorgelegd. Zij kon zich in alle punten vinden, behalve twee paragrafen:

‘De aanvrager aanvaardt deze financiële compensatie en ziet af van elk beroep van welke aard ook, zowel juridisch als niet juridisch, tegen de pleger van de daden vermeld door de aanvrager in zijn aanvraag (…), tegen elke betrokken instantie van de Katholieke Kerk (bisschop, bisdom, religieuze congregatie, overste van de religieuze congregatie) evenals tegen de stichting Dignity.’

‘De partijen verbinden zich ertoe, op straffe daarvoor civielrechtelijk aansprakelijk te kunnen gesteld worden, geen andere gegevens bekend te maken dan deze die zijn opgenomen in deze overeenkomst. In het bijzonder verbinden zij zich ertoe, noch de identiteit van de dader, noch de datum, de plaats en de details van de feiten van het misbruik op enige wijze mede te delen. Deze verbintenis van vertrouwelijkheid geldt eveneens voor de lasthebbers en medewerkers van de partijen. De partijen maken zich sterk dat deze personen de verbintenis tot vertrouwelijkheid zullen respecteren.’

Wat ze las was: ‘Vanaf vandaag ben je monddood.’ Ze mocht met niemand nog spreken over wat met haar gebeurd was. Niet met ‘lasthebbers’ (advocaten) bijvoorbeeld, niet met ‘medewerkers’ (bijvoorbeeld leden van de Werkgroep mensenrechten in de Kerk).

Linda wou dit niet aanvaarden en maakte er een punt van tijdens het gesprek.

Vooral omdat ze ook afstand moest doen van haar klacht die ze had ingediend via de burgerlijke groepsprocedure tegen de kerkelijke oversten wegens schuldig verzuim en omdat zelfs de kans bestaat dat haar dossier bij het gerecht (operatie Kelk) zou uitgesloten kunnen worden van verdere procedure.

Deze clausules gaan in tegen de parlementaire wetgevende stukken omtrent de oprichting van de arbitragecommissie die uitdrukkelijk bepalen: ‘De commissie is van oordeel dat geen schadevergoeding aan de slachtoffers mag worden geweigerd omwille van het feit dat een procedure hangende is waarin een vordering is ingediend op basis van schuldig verzuim.’

Linda toonde zich bereid te ondertekenen op voorwaarde dat de tegenpartij haar de garantie kon geven dat alle lofbetuigingen over haar dader van het internet en uit de archieven zouden verdwijnen. De vertegenwoordiger van Dignity zei dat zoiets onmogelijk was. De andere leden van de verzoeningscommissie wezen hem terecht en verplichtten hem dit voor Linda te bewerkstelligen.

Inmiddels heeft Linda het document ondertekend. Ze wou afsluiten. Ze was het hele gedoe beu. Het arbitragegesprek was achter de rug, ze kreeg een financiële compensatie. Ze wou niets meer met de vertegenwoordigers van haar dader te maken hebben. Ze wou door met haar leven, met vriendinnen koffie drinken, met haar kinderen wandelen, haar man verwennen, een boek lezen, naar de film gaan met vrienden. Ook wie nooit slachtoffer was kan dit begrijpen. En dus werd Linda nog maar eens door de Kerk en voor altijd ‘monddood’ gemaakt. Voor 7.000 euro.

Erkenning, tegemoetkoming, verzoening

Linda vindt dat ze van de drie leden van de arbitragecommissie die niet de bisschoppen vertegenwoordigden erkenning heeft gekregen. Ze werd door hen respectvol behandeld en kreeg het gevoel dat zij naar haar luisterden en haar begrepen. Kanunnik Cosijns keek naar de grond toen Linda hem vroeg of hij besefte wat kindermisbruik was. Dat ze ‘verkeerd gebruikt’ is voor de seksuele behoeftes van haar priester-dader. Toen ze hem vertelde hoe haar jeugdjaren eruitzagen leek hij eindelijk beschaamd: gemiddeld drie keer per week verkracht, met woord en daad afgedreigd dat ze moest zwijgen, dat ze streng opgevoed was thuis, schrik had omdat ze zich vies en vuil voelde en daarom veel at, zodat ze dik werd en geïsoleerd raakte. Haar leven was: verkracht worden, voor school werken en in haar kamer zitten.

De Kerk en de bisschoppen hebben zich ertoe verbonden recht te zetten wat in het verleden door seksueel misbruik door priesters fout is gelopen. Het parlement heeft gedaan gekregen dat de bisschoppen in de arbitragecommissie zijn gestapt om slachtoffers voor wie de feiten verjaard zijn te horen, te erkennen en te compenseren. Leden van de parlementaire commissie werden over de situatie op de hoogte gebracht. Waarom heeft de opvolgingscommissie deze ‘dading’ niet zelf geanalyseerd en de arbitragecommissie op de vingers getikt? Deze praktijken moeten stoppen, de ‘dading’ moet worden aangepast en al gesloten dadingen (zoals die van Linda) moeten worden herbekeken, want de arbitrage is niet verlopen naar de letter én de geest zoals het parlement het heeft bedoeld.

Het moet voor elk slachtoffer duidelijk zijn dat tijdens de gesprekken met de vijf vertegenwoordigers van de arbitragecommissie niets mag ondertekend worden, dat bijstand door een advocaat noodzakelijk is. De arbitragecommissie heeft dat aan zichzelf te danken. En aan Linda, die wil dat niemand nog de fout maakt die zij uit wanhoop heeft gemaakt.

En de bisschoppen?

Door de invloed van de bisschoppen, via Dignity, moeten slachtoffers onrechtmatig afstand doen van hun rechten. Door een eenvoudige handtekening van het slachtoffer worden alle oversten die binnen de Kerk van het misbruik op de hoogte waren en die daders geen halt hebben toegeroepen vrijgepleit en kunnen ze niet meer worden vervolgd. Dit alles staat in een document dat clausules bevat die door de parlementaire commissie seksueel misbruik uitdrukkelijk en schriftelijk anders waren bedoeld.

De kans bestaat dat de tegenpartij die de clausules heeft ingebouwd nu uitvoerig probeert uit te leggen wat een ‘dading’ is. Slachtoffers weten wat een dading is.

Een dading heeft vier samenstellende elementen. Het is een contract (1) dat een reeds ontstane of toekomstige betwisting veronderstelt (2), waaraan partijen een einde willen stellen (3), door middel van wederzijdse toegevingen (4).

Wat de tegenpartij dan ook moet vertellen is dat deze dading een onderscheid moet maken tussen enerzijds de (verjaarde) misdrijven van seksueel misbruik, anderzijds de beleidsfouten van het instituut Kerk, meer bepaald hoe de Kerk en haar leiders achteraf op de hulpkreet van slachtoffers niet of afwijzend, met ontkenning en schuldverschuiving hebben gereageerd. Zo zijn de klachten van de slachtoffers zonder gevolgen gebleven. De clausules in de dading gaan dus niet over dezelfde feiten en horen niet in dit document. Slachtoffers ondertekenen dus best niets, tot ze advies hebben ingewonnen bij hun advocaat, de Werkgroep mensenrechten in de Kerk of een andere erkende organisatie.

Het uitgangspunt is nog altijd dat elk slachtoffer een eigen weg moet kunnen bepalen om tot erkenning, compensatie en verzoening te komen. Dat ondertussen de eerste slachtoffers die zich tot de arbitragecommissie hebben gewend en tientallen slachtoffers die rechtstreeks met de meldpunten van de bisschoppen onderhandelen onbewust een soortgelijk document ondertekenden, blijkt niemand binnen het parlement, de bisschoppenconferentie of de samenleving te storen.

Misschien vindt iemand die de politieke verantwoordelijkheid nam om voor de oprichting van die arbitragecommissie in te staan de tijd om hier snel werk van te maken, liefst nog voor de verkiezingen? Want elke dag die verloren gaat, gaat ten koste van menig slachtoffer.

(Op dit opiniestuk reageerden 63 lezers)

Reacties uitgeschakeld voor Linda, of de lijdensweg na seksueel misbruik in de Kerk

Opgeslagen onder De Standaard

‘Hoeveel meer slachtoffers nodig om Vangheluwe veroordeeld te krijgen?’

Apache Newslab – Opinie – 17 augustus 2012

In een scherp opiniestuk hekelt Roel Verschueren de uitspraken van de advocaat van de Brugse bisschop Roger Vangheluwe. Hij vindt dat de aanpak van Vangheluwe door de media en de publieke opinie niet buiten proporties is. De samenleving heeft recht op een mening, is het devies van de woordvoerder van een groep anonieme slachtoffers van seksueel misbruik binnen de Kerk. Hij denkt overigens dat de kans bestaat dat er nog andere slachtoffers zullen getuigen.

Bijna 2,5 jaar nadat Vangheluwe voor de toenmalige commissie-Adriaenssens toegaf zijn neefje misbruikt te hebben, werd een derde klacht neergelegd tegen de ex-bisschop. Vangheluwe is overigens nog altijd priester en hij krijgt nog altijd een pensioen. Het spel van woord en wederwoord barstte opnieuw los. Bitser dan ooit, maar ook emotioneler en persoonlijker dan we tot nu toe gewoon waren.

De eerste advocaat die uitvoerig aan bod kwam was Walter Vansteenbrugge. Hij bevestigde de klacht, de inhoud van de klacht, de omstandigheden waarin de klacht tot stand kwam en de belangrijke vraag omtrent verjaring. Precies wat een advocaat verondersteld is te doen als men hem ernaar vraagt. Niet meer, maar ook niet minder.

De tweede advocaat die zich roerde, was Joris Van Cauter. Tot voor een paar dagen was hij een illustere onbekende. Hij is de anonieme verdediger van bisschop Vangheluwe. De bisschop heeft bekend dader te zijn. Hij is schuldig aan het misbruik van minderjarigen en heeft een taalgebruik en een lichaamstaal waaruit duidelijk blijkt dat hij de ernst van zijn eigen fouten nog lang niet heeft begrepen, laat staan tot inzicht is gekomen. Vangheluwe is een man bij wie oprecht schuldgevoel niet aan de orde is. De zelfrelativering in het interview met VT4 tartte elke verbeelding. De man snapt het niet, zonden zijn hem vreemd.

Vervolgens repten de Zusters van het Geloof uit Tielt zich om de goegemeente ervan te overtuigen dat de bisschop nooit alleen was met de kinderen tijdens zijn bezoeken aan ‘Huize Godtschalck’ of de kampen in de duinen van Oost-Duinkerke. Ze vinden dat het gaat om ‘ongegronde verdachtmakingen’. Maar ze onderbouwen hun stelling niet.

Bewijzen

De advocaat van Vangheluwe is verbolgen. Hij onderstreept dat iedereen onschuldig is tot het tegendeel bewezen is. Voorst zegt hij dat de bisschop emotioneel aangeslagen is en de beschuldigingen niet kloppen. Hij is woedend en ontstemd omdat de maatschappij Vangheluwe al heeft veroordeeld nog voor de nieuwe feiten voor het gerecht werden bewezen.

VangheluweDe advocaat van Vangheluwe moet ook vaststellen dat zijn cliënt blijkbaar niet over de hele lijn de waarheid heeft gesproken, of dat minstens een slachtoffer en zijn advocaten daar hun twijfels over hebben. Als de klacht ontvankelijk wordt verklaard, heeft Vangheluwe recht op een sereen proces. Hij heeft natuurlijk gelijk. Vangheluwe kreeg voor de bewezen gevallen van seksueel misbruik noch door het gerecht, noch door het Vaticaan enige vorm van sanctie opgelegd. De enige straf die hij kreeg, is dat hij zich in het buitenland rustig mag verstoppen voor de binnenlandse media.

Nieuwe klacht storend

Dat Vangheluwe schuldig is aan seksueel misbruik staat niet meer ter discussie. De nieuwe klacht voegt echter voor de verdediging een storend element toe aan de situatie van haar cliënt. Het zou wel eens kunnen dat ditmaal verjaring niet speelt. Het nieuwe slachtoffer is jong genoeg om binnen de nieuwe regelgeving omtrent verjaring te vallen, waardoor Vangheluwe’s positie er plots heel anders uitziet. Hij heeft zelf al bekend, eerst in één geval, vervolgens een tweede. Wat zou een bekentenis van het derde geval in de weg staan? De mogelijkheid dat er nog een vierde komt? Je zou je als verdediger van Vangheluwe over minder zorgen maken.

Renaat Landuyt (sp.a) heeft gelijk als hij stelt dat mochten de nieuwe aantijgingen volgens Van Cauter dan toch niet kloppen, dat hij dan een tegenklacht indient. De anonimiteit lag Van Cauter beter.

Het feit dat de tendens bestaat dat de samenleving – gesteund door berichtgeving in de media – zelf oordeelt over nieuwe feiten omtrent Vangheluwe, stoort Van Cauter. Maar deze sfeer is ontstaan doordat geen enkele officiële instantie tot op vandaag Vangheluwe schuldig heeft bevonden, ondanks bekentenissen en verpletterend bewijsmateriaal (herinneren we ons ook de Danneels-tapes nog?). Dat lijkt Van Cauter echter te ontgaan.

Onbegrip bij slachtoffers

Het is voor slachtoffers moeilijk te begrijpen dat een advocaat steen en been klaagt over zijn eigen anonimiteit die hij voor een prijs moet opgeven, voor belastende feiten die nog niet bewezen zijn en toch al door de media worden opgepikt, uitgelicht, herkauwd en als veroordeling worden afgedrukt. De advocaat heeft in theorie gelijk. Maar in de praktijk komt het er echter op neer dat zolang niemand Vangheluwe voor wel degelijk bewezen feiten heeft veroordeeld, de samenleving nog altijd het recht heeft om er een eigen mening op na te houden en die te uiten. Dat geldt ook zolang de onhoudbare verjaring meespeelt of zolang het Vaticaan niet ingrijpt, laat staan en standpunt inneemt.

En die mening is: de man is schuldig. Niet alleen aan machtsmisbruik, het seksueel misbruik van zijn twee neven en – zoals uit de nieuwe klacht blijkt – vermoedelijk ook verkrachting in Huize Godtschalck en tijdens de vakantie-uitstappen aan de kust. De bisschop heeft er zelf voor gezorgd dat hij schuldig wordt bevonden totdat het gerecht en het Vaticaan het tegendeel bewijzen.

Hoeveel meer bewijzen moeten nog worden aangedragen, hoeveel meer slachtoffers moeten zich nog melden, om uiteindelijk de meest bekende en meest zelf-bekende pedofiele kerkelijke misbruiker veroordeeld te krijgen voor de misdaden die hij beging?

Ontoerekeningsvatbaar

Een andere advocaat, Ray Mouton, aangesteld door een Amerikaans bisschop om de pedofiele priester Gilbert Gauthe te verdedigen kwam al in de jaren tachtig van de vorige eeuw tot de conclusie dat de enige verdediging die hij voor zijn cliënt kon uitbouwen erin bestond met het openbaar ministerie snel tot een akkoord te komen dat de priester ontoerekeningsvatbaar was. Want, als hij voor één geval ontoerekeningsvatbaar zou worden verklaard, speelt het geen rol meer hoeveel meer slachtoffers hij nog heeft gemaakt die tot dan onbekend zijn gebleven. Dan wordt het juridisch onbelangrijk hoe erg het pedofiele misbruik was, en hoe lang het heeft geduurd.

Omdat het Openbaar Ministerie toen echter al vermoedde dat de priester meerdere slachtoffers had gemaakt (het had echter nog onvoldoende bewijzen, wel aanduidingen van anonieme getuigen), kreeg de verdedigingsstrategie van Mouton geen kans. Was de Openbaar aanklager toen niet op zijn gevoel en vermoeden ingegaan, en had hij zijn persoonlijke overtuiging dat pedofiele priesters zelden één slachtoffer maken opzij geschoven, dan zat de priester nu waarschijnlijk ergens in een klooster, beschermd voor alle andere slachtoffers en hun families die zich nadien nog zouden melden. Het bleken er in totaal uiteindelijk zeventien te zijn.

In Gods House

Dertig jaar later beschrijft de toenmalige advocaat van pedo-priester Gauthe in zijn bestseller ‘In Gods House’ het eerste gesprek met zijn cliënt. Hij vraagt priester Gauthe goed en lang na te denken voor hij antwoord geeft. “Natuurlijk”, zegt Gauthe. “Toen je deze seksuele handelingen beging met deze kinderen, of nadat de handelingen stopten, had je dan ergens het gevoel dat je iets fout had gedaan?” Gauthe antwoordde: “Ik heb geen fout begaan.” Ray Mouton vraagt vervolgens: “Als het niet fout was, wat was het dan?” “Iets natuurlijks”, antwoordde Gauthe. De advocaat vroeg of hij besefte dat de rest van de wereld dat niet zo zag. “Dat is de reden waarom ik het geheim wou houden”, antwoordde Gauthe. Na een tijdje vroeg hij: “Iedereen zal uiteindelijk te weten komen wat ik gedaan heb, niet?” “Iedereen,” antwoordde zijn advocaat. “En ze zullen er allemaal terecht het hunne over denken, daaraan is niet te ontsnappen.”

‘In Gods House’ (verschenen begin augustus) beschrijft pijnlijk nauwkeurig het proces van daders en hoe zij met hun mensonterende misdaden omgaan. Maar nog meer dan wat in het hoofd van vele daders omgaat, geeft het een zeer uitgesponnen en gedetailleerd inzicht in hoe advocaten die daders verdedigen soms machteloos moeten toekijken hoe het zelfbedrog van hun cliënten een degelijke verdediging in de weg staat. De opdracht die van Aartsbisschop Laghi aan advocaat Mouton is uitgegaan was kort en krachtig: “Zorg ervoor dat dit voorbijgaat, hoe dan ook, en liever vandaag dan morgen”.

Gevoelloos

Dat de advocaat van Vangheluwe deze weg niet kan inslaan is duidelijk, daar heeft zijn cliënt zelf voor gezorgd. Gevoelloosheid en lompheid in de omgang met media en slachtoffers is nog geen bewijs voor ontoerekeningsvatbaarheid. Zelfs hoogmoed, pretentie en seksueel misbruik met minderjarigen ‘relatietjes’ noemen, vallen daar niet onder.

Zo lang echter als noch gerecht (beschut door verjaring), noch de kerk (beschut door het onbestraft rekken van tijd) over het lot en de straf van Vangheluwe oordeelt, is het een absoluut recht van de samenleving en de slachtoffers om hun mening te uiten over de manier waarop met het geval Vangheluwe door de officiële instanties ‘niet’ wordt omgegaan. Dat nog meer klachten zouden kunnen volgen zou vele slachtoffers van seksueel misbruik niet verwonderen, het vermoeden over het derde slachtoffer deed al langer de ronde. Ze hebben in het geval Vangheluwe ook lang moeten horen dat zijn perverse daden zich ‘slechts’ tot de eerste twee bekende slachtoffers beperkten. Ze beperkten zich aanvankelijk trouwens slechts tot zijn ene neef. Nadien beperkten ze zich tot nog een tweede neef. Waarschijnlijk beperken ze zich nu tot drie slachtoffers?

Dat alle klachten degelijk moeten worden onderzocht, verjaard of niet, is evident. En dat de pers over nieuwe zaken melding maakt is een democratisch recht. Het gerecht moet over een nieuwe klacht niemand inlichten, of dat advocaat Van Cauter zint of niet is in deze irrelevant. Dat we niet graag in zijn jonge schoenen zouden staan, is zelfs voor slachtoffers te begrijpen. Misschien zou hij zijn cliënt ervan kunnen overtuigen maar meteen open kaart te spelen, over alle gevallen van misbruik, over alle eventueel bijkomende slachtoffers, dan bespaart hij zich een volgend opiniestuk waarin hij zich beklaagt over het feit dat er mensen zijn die niet stoppen tot ze, ook in zijn dossier, de hele waarheid kennen. Voor zijn slachtoffers volstaat het niet dat Vangheluwe zichzelf vergiffenis heeft geschonken, ook al omdat dat niet onder zijn bevoegdheid valt.

Reacties uitgeschakeld voor ‘Hoeveel meer slachtoffers nodig om Vangheluwe veroordeeld te krijgen?’

Opgeslagen onder Apache Medialab

The Manual

Of hoe de katholieke kerk sinds 1983 over seksueel misbruik op de hoogte was en hoe ze daar (niet) mee omging. Schuldig verzuim.

 Begin juli 2012 werden via een van de oudste websites over seksueel misbruik, BishopAccountability.org, documenten vrijgegeven die een dieper inzicht verschaffen in hoe Amerikaanse bisschoppen, kardinalen, aartsbisschoppen en de bisschoppenconferentie al zo’n dertig jaar geleden en tot voor kort met gevallen van seksueel misbruik door priesters (niet) zijn omgegaan. Het hoofddocument, hoewel sinds zijn ontstaan wijd verspreid binnen de kerkelijke hiërarchie, bereikte nooit massaal het grote publiek. Dit destijds baanbrekend werk van drie gerenommeerde auteurs, is op zich revelerend vooral om te begrijpen hoe vroeg al ALLE Amerikaanse hoogste geestelijken op de hoogte waren van de problematiek rond pedofilie in de kerk (1985). Het meest interessante echter rond “The Manual” is vooral hoe de kerk met het document is omgegaan en het proces dat aan de verspreiding van het document is voorafgegaan.

Tom Doyle

Verhelderend daarvoor is de verklarende memo van één van de drie auteurs, specialist Canoniek Recht, Thomas Doyle. Om beter de intriges binnen de katholieke kerk te begrijpen vooraleer “The Manual” zelf te lezen, volgt hieronder de eerste en volledige vertaling van die verklarende nota. Aangezien de publicatie van deze vertaling door de auteur werd goedgekeurd, berust geen copyright op de inhoud en kan die geheel of gedeeltelijk worden verspreid, echter met vermelding van de auteur en de vertaler. De nota vraagt geen verdere uitleg. De aandachtige en geïnteresseerde lezer zal zelf de waarde en het belang ervan weten te schatten.

De korte geschiedenis van “The Manual”

“The Manual” zoals hij vrij algemeen wordt genoemd, was vooral het werk van drie mensen: Fr. Michael Peterson M.D., oprichter en directeur van het St. Luke Institute in Suitland, Maryland, Mr. F. Ray Mouton, J.D., advocaat burgerlijk recht uit Lafayette in Louisiana, en Fr. Thomas Doyle, O.P., secretaris-canonist van de Apostolische Delegatie, later gekend als de Apostolische Nuntiatuur in Washington D.C.

Ray Mouton

“The Manual” bestond in zijn originele vorm uit zowat 100 pagina’s tekst, geschreven door Mouton , Peterson en Doyle. Hij behandelde uiteenlopende aspecten van de medische, burgerrechtelijke, canonieke, verzekeringstechnische en pastorale facetten van het probleem van pedofilie. Fr. Peterson voegde aan het document meerdere klinische bijdragen toe over soorten pedofilie, behandelingsmethodes, mogelijkheid tot genezing, enz.

Hoewel “The Manual” als een strikt vertrouwelijk document was gepland, werd het in de kortste tijd alles behalve dat. Het werd uitvoerig gekopieerd en verspreid binnen de V.S. zowel als in nogal wat andere landen.

“The Manual” kwam er niet in opdracht noch op vraag van wie dan ook, in welke functie dan ook, officieel of onofficieel. Het was een totaal private aangelegenheid, opgestart door de drie eerder vermelde personen, als reactie op wat – volgens hun overtuiging – een zich snel ontwikkelend en ernstig te nemen probleem zou worden binnen de katholieke kerk.

De zaak rond Fr. Gilbert Gauthe uit Lafayette (Los Angeles) werd publiek in de late herfst van 1984. Gilbert Gauthe werd geconfronteerd met uiterst zware criminele aanklachten en het bisdom schakelde Mr. Mouton in als verdediger.

Gilbert Gauthe

Een burgerlijke klacht was al ingediend door een van de families (Glen en Faye Gastal), wiens zoon door Gilbert Gauthe werd misbruikt. De idee om een soort instrument te ontwikkelen om met gevallen van pedofilie binnen de kerk om te gaan ontstond in januari 1985 tijdens een meeting waar Doyle, Mouton en Peterson samen zaten.

Mouton was in Washington om met Peterson de mogelijkheid te bespreken om Gilbert Gauthe naar het St. Luke Instituut te sturen voor evaluatie en eventuele behandeling. Peterson was oprichter en directeur van het instituut, een gezondheidsinstelling voor priesters en religieuzen. Doyle had Mouton en Peterson met elkaar in contact gebracht. Mouton en Doyle hadden elkaar nog nooit ontmoet, Peterson en Doyle waren vrienden en medewerkers. Doyle was destijds kerkelijk jurist aan de Vaticaanse Ambassade en verantwoordelijk voor het monitoren van de briefwisseling over de zaak Gilbert Gauthe.

Kort na Nieuwjaar (1985) informeerde Peterson Doyle dat Mouton naar Washington zou komen om de situatie rond Gilbert Gauthe te bespreken. Een dag later vond Peterson het belangrijk en dringend dat Doyle met Mouton van gedachten zou wisselen. Er werd een ontmoeting gepland in het Dominikanerhuis en niet in de Nuntiatuur. Mouton gaf te verstaan dat er nog meer priesters waren in Lafayette die betrokken waren bij seksueel misbruik van kinderen en dat het bisdom die gevallen toedekte en dus de kansen op een goede verdediging van Gilbert Gauthe in gevaar was. Hij hoopte immers op een vergelijk met de rechtbank om Gilbert Gauthe te laten opnemen in een hospitaal of hem onder te brengen in een veilige omgeving waar hij behandeld zou kunnen worden voor zijn probleem.

De ontdekking dat ook andere priesters betrokken waren maakte deze strategie onwerkbaar omdat het Openbaar Ministerie, Nathan Stansbury, de zaak van Gilbert Gauthe niet lichtvaardig zou opnemen. Tijdens dit gesprek gaf Peterson te verstaan dat hij via vertrouwelijke bronnen op de hoogte was van het feit dat nogal wat priesters over het hele land zich schuldig hadden gemaakt aan seksueel misbruik.

Doyle bracht aartsbisschop Laghi (foto rechts) over de ernst van de situatie op de hoogte. Een paar dagen later had Peterson een gesprek met Laghi. De aartsbisschop nam contact op met collega aartsbisschop Hannan van New Orleans en informeerde hem dat een vergadering werd belegd in Washington waar bisschop Fray, aartsbisschop Hannan, hun advocaten, Peterson en Doyle aanwezig zouden zijn. Doel van de vergadering was om de misbruikaffaires van de andere priesters uit te klaren. De meeting vond plaats op 8 februari in een hotel in Arlington. Naar aanleiding van deze samenkomst, en na verdere gesprekken met Mouton en Peterson, stelde Doyle aartsbisschop Laghi voor een bisschop af te vaardigen om naar Lafayette te gaan om te helpen bij het behandelen van de crisis. Doyle stelde bisschop Quin voor, hulpbisschop van Cleveland wegens zijn juridische achtergrond. Laghi stemde in en de gepaste communicatie werd gevoerd met de Heilige Stoel om de aanstelling goedgekeurd te krijgen.

Zowel Doyle als Mouton en Peterson waren ervan overtuigd dat nu de Gilbert Gauthe-zaak openbaar geworden was en de persaandacht zich van kust tot kust had verspreid, de hele affaire niet langer door kerkoversten kon gemanaged worden. Ze waren ondertussen immers op de hoogte van heel wat andere gevallen van seksueel misbruik, verspreid over het hele land.

Bovendien startte een familie voor het eerst een rechtszaak op tegen het bisdom (Gastal vs. Lafayette) wegens schuldig verzuim in de misbruikzaak van Gilbert Gauthe. Toen de rechtszaak werd aangespannen, nam de openbare aanklager de bewijzen ernstig en dagvaardde.

Over Gilbert Gauthe werden inderdaad feiten gerapporteerd aan de bisschop, meerdere malen zelfs sinds 1972, en het was sindsdien duidelijk dat hij meerdere slachtoffers had gemaakt. Allen minderjarig, behalve één. Hij zou uiteindelijk schuldig pleiten voor 39 gevallen en tot twee jaar cel worden veroordeeld.

De drie hebben dan besloten om te proberen een document op te stellen dat bisschoppen zou kunnen helpen om met nieuwe aanklachten om te gaan die volgens hen niet lang op zich zouden laten wachten. Ze bespraken diverse invalshoeken met verscheidene mensen, waaronder nogal wat bisschoppen die de idee genegen waren. Zo hadden ze meerdere gesprekken met bisschop Quin, die voorstelde om wat ze dan ook zouden redigeren, in het formaat van vraag en antwoord te gieten. Vragen die zo veel mogelijke aspecten en facetten zouden weerspiegelen die het onderwerp zou toelaten. Zo beslisten de drie auteurs heel snel om alle mogelijke informatie te verzamelen en een handleiding of boek samen te stellen in de vorm van vraag en antwoord. De afgewerkte uitgave zou tevens kopieën moeten bevatten van medische artikels over pedofilie, geput uit medische publicaties, waarvan vele bijdragen kwamen van de hand van Dr. Fred Berlin van het hospitaal van de John Hopkins Universiteit, afdeling seksueel afwijkend gedrag.

Ze stelden, naast “The Manual”, ook voor dat de Amerikaanse Nationale Bisschoppenconferentie een comité zou sponsoren dat de supervisie zou nemen over gedetailleerd onderzoek over de meest uiteenlopende aspecten van het probleem: burgerrechtelijk en strafrechtelijke, verzekering, kerkelijk recht, medische aspecten, pastorale aspecten. De onderzoeksresultaten zouden ter beschikking worden gesteld van de bisschoppen zodat ze verregaande duidelijke beslissingen zouden kunnen nemen rond de hele problematiek. Het derde deel van hun voorstel betrof een Crisis Interventie Team, samengesteld uit specialisten (juridisch, medisch, en kerkelijk recht), dat ter beschikking zou staan van welke bisschop dan ook die hun diensten zou kunnen inschakelen voor specifieke en nieuwe gevallen.

Een belangrijk aspect van “The Manual” was een methode om op een uniforme manier aan case-management te kunnen doen. Enkele maanden nadat de Gilbert Gauthe-zaak was losgebarsten, zo tegen midden 1985, liepen al ettelijke processen bij de rechtbanken waarbij zowel priesters als bisschoppen waren betrokken. Sindsdien zijn het er honderden. Er was en is nog steeds geen uniform systeem waardoor het overzicht ontbreekt met betrekking tot jurisprudentie, schadevergoeding, juridische strategieën enz.

Het oorspronkelijke idee voor een Crisis Interventie Team kwam van Ray Mouton. Het voorstel tot oprichting van een onderzoekscommissie kwam van Doyle en werd onmiddellijk door Mouton en Peterson gesteund. Het conceptvoorstel werd aan aartsbisschop Laghi voorgelegd. Doyle hield hem dagelijks over het verloop ervan op de hoogte.

De drie auteurs wilden dus een handleiding samenstellen die aan de bisschoppenconferentie zou overhandigd worden in de hoop dat van daaruit actie zou ondernomen worden. Ze schreven de handleiding zonder opdracht noch financiële compensatie van wie dan ook. Terwijl de eerste ontwerpen werden geschreven sprak Doyle informeel met de ambassadeur van het Vaticaan (Aartsbisschop Pio Laghi) en een reeks bisschoppen en kardinalen over het project. Allen ondersteunden het initiatief. Deze steun ging ook naar de research en het voorstel van een Crisis Interventie Team. Via zijn gesprekken werd het Doyle duidelijk dat ze zeker gealarmeerd waren door de feiten en zich zorgen maakten over de hele problematiek.

Krol Kardy

In mei belde Fr. Peterson naar kardinaal Krol  met de vraag tot een privégesprek.  Deze meeting werd georganiseerd en had plaats in het kantoor van de directeur van de “National Shrine” in april 1985. Kort voor de meeting bezorgde Doyle de kardinaal een ontwerp van het kerkrechtelijk luik van het document dat hij had uitgewerkt. De kardinaal sprak zich tijdens de meeting lovend uit over de ontwerptekst en beloofde ondersteuning voor het hele project. Hij zei dat hij met kardinaal Law en bisschop Quin zou praten. Op 11, 13 en 29 juni schreef hij Doyle over zijn gedane inspanningen om het project te ondersteunen.

Kardinaal Law (Boston) zou ervoor zorgen dat het project de bisschoppenconferentie zou bereiken waar een speciaal ad hoc team binnen zijn eigen comité “research en pastorale gebruiken” zou worden opgericht.

De finale ontwerptekst was rond op 14 mei 1985. Nog diezelfde maand ontmoeten de drie auteurs aartsbisschop Levada, secretaris van kardinaal Law’s comité. Hij sprak zich positief uit over het verloop. Kort daarna echter belde hij Doyle om te melden dat het project geannuleerd werd omdat een ander comité van de bisschoppenconferentie zich met de materie zou bezig houden en dat 2 parallelle comités naar de buitenwereld een verkeerd signaal zou geven. Er werd noch aan Doyle, noch aan iemand anders enige verder commentaar gegeven. Informeel kreeg Doyle te horen dat het comité van de bisschoppenconferentie “Priestly life”, zich met de problematiek zou bezighouden, waarna hij over verdere stappen of initiatieven niets meer over hoorde of las.

De drie auteurs gingen niettemin met hun werkzaamheden door en namen contact met hulpbisschop Quin van Cleveland (toen een actieve steun) die verscheidene kopieën van “The Manual” zou meenemen naar de juni meeting van de bisschoppenconferentie in Collegeville in Maine. Dit deed hij ook effectief. De voorzitter van de bisschoppenconferentie liet na een “executive meeting” waarop gesproken werd over pedofiele priesters weten dat een comité werd opgericht om aan het probleem te werken, aangevoerd door bisschop-op-rust Murphy van Erie (Pennsylvania). Tijdens de gesloten vergadering werden drie punten besproken. Een aangebracht door Wilfred Caron (burgerlijk recht), een door bisschop Kenneth Angell en een laatste door Dr. Richard Issel (psycholoog). De bisschoppen rapporteerden aan de gesloten vergadering dat de psycholoog uitstekend was en de juristen minder dan middelmatig. Dit werd Doyle schriftelijk bevestigd door kardinaal Krol in een persoonlijke brief.

Later, in juni, vernam Doyle van bisschop Bevilacqua van Pittsburg (nu kardinaal van Philadelphia) dat in werkelijkheid geen nieuw comité werd opgericht en verder geen stappen werden ondernomen noch gepland. De aankondiging van het comité bleek niets meer dan een pr-stunt. Doyle heeft verder over het comité “Priestly life” nooit nog iets gehoord of gelezen.

Bisschop Malone vermelde nochtans specifiek tijdens een persconferentie dat dergelijk comité werd opgericht. In een officiële verklaring uit 1993, afgeleverd door Sr. Evart, secretaris-generaal van de bisschoppenconferentie werd opgetekend dat het eerste en enige comité dat ooit werd opgericht en waarvan bisschop Kinney aan het hoofd stond, dateert uit 1993!

Over “The Manual” hoorden de drie auteurs niets meer. Ze wisten niet wat ermee gebeurde binnen de bisschoppenconferentie. Sommige bronnen bevestigden dat “The Manual” nooit ernstig werd voorgesteld als werkmiddel door de conferentie. Het bestaan ervan was echter genoegzaam bekend. De auteurs werden echter nooit op de hoogte gebracht van de gevolgde interne procedure binnen de bisschoppenconferentie, noch kregen ze bevestiging dat er hoe dan ook een interne procedure zou bestaan. Jaren later, nadat “The Manual” bekend werd bij advocaten en journalisten zouden deze laatste regelmatig bisschoppen en andere leden van de conferentie vragen of ze over het bestaan ervan op de hoogte waren, en indien ja, waarom nooit enige actie werd ondernomen, zomin vroeger als vandaag. Deze vragen lokten de meest uiteenlopende antwoorden uit, waarvan geen enkel antwoord de waarheid accuraat weergeeft.

Het algemene antwoord van de bisschoppenconferentie, meestal geformuleerd door Mark Chopko, woordvoerder van de conferentie, was dat de bisschoppenconferentie alles al wist en kende wat in “The Manual” stond, alle gepaste acties werden ondernomen en het pleidooi voor een speciaal comité en een ad hoc team van experts ongepast was. Hij voegde eraan toe dat de bisschoppenconferentie geen andere bisdommen tot iets kon verplichten, dat het allemaal te duur zou zijn, dat de drie auteurs erop uit waren zichzelf te promoten bij bisschoppen en zo probeerden geld te verdienen aan de hele problematiek. Hij zei ook problemen te hebben met de inhoud van het document.

Doyle is ervan overtuigd dat de initiële motivering voor het samenstellen van “The Manual” en het voorstellen van actiepunten verkeerd begrepen werd, of misschien wel begrepen maar opzettelijk foutief werd uitgelegd door de leden van de bisschoppenconferentie die niet ophielden ondermijnende opmerkingen te formuleren over het hele project om zo de eigen verantwoordelijkheid te verleggen naar anderen. Of minstens een soort excuus was voor het niet ondernemen van enig initiatief nadat expliciet gewaarschuwd werd over het probleem, de omvang ervan en de mogelijke gevolgen.

Sindsdien (1985 tot vandaag) was er geen enkel contact tussen de bisschoppenconferentie en de drie auteurs.

In december 1985 werd een exemplaar van “The Manual” verstuurd naar elke bisschop in de V.S. vanuit het St. Luke Institute. Niemand reageerde. Sommige bisschoppen, ernaar gevraagd door journalisten, zeiden dat zij het document nuttig vonden. De bisschoppenconferentie zelf echter heeft het bestaan van “The Manual” nooit erkend noch heeft ze ooit contact opgenomen met een van de drie auteurs, ook niet na meetings die erover plaats vonden binnen de conferentie.

In oktober 1992 ontving Doyle welgeteld 1 brief als antwoord op zijn schrijven aan de voorzitter, nadat de eerste “VOCAL”-conferentie plaatsvond met slachtoffers van seksueel misbruik in Chicago.

Minstens vijf tot zes maal besprak de bisschoppenconferentie het probleem in plenaire zitting, de eerste in juni 1985. Sprekers toen waren o.a. een psycholoog (Dr. Richard Issell uit Chicago), een jurist (Wilfred Caron) en een bisschop (Kenneth Angell uit Providence, R.I.). De bisschoppenconferentie publiceerde tevens minstens vijf verscheidene standpunten over het onderwerp en verstuurde meerdere memo’s aan alle bisschoppen.

De voorstellen uit 1985 omtrent een onderzoekscomité en een Crisis Interventie Team raakten nergens. Het was pas acht jaar later, in oktober 1993 dat de bisschoppenconferentie een comité oprichtte, voorgezeten door bisschop John Kinney van Bismarck, om het probleem te bestuderen. Er vonden enkele samenkomsten plaats maar meer dan een rapport kwam er nooit uit voort.

Het hoofdstuk kerkelijk recht uit “The Manual” werd in de zomer van 1985 door Doyle nog aangepast om beter de stelling te onderbouwen dat de algemene regel destijds niet was om priester/daders kerkrechterlijk te schorsen, maar ze op administratief verlof te sturen.

Reacties uitgeschakeld voor The Manual

Opgeslagen onder Essays

Schuldig verzuim

VRT-De Redactie – Opinie, 25/6/2012

Monsignor William J. Lynn, de voormalige rechterhand van kardinaal Anthony J. Bevilacqua, werd vrijdag 22 juni 2012 in Philadelphia schuldig bevonden aan het in gevaar brengen van kinderen en wordt zo officieel de eerste vertegenwoordiger van de Katholieke kerk in de Verenigde Staten die veroordeeld werd wegens het verzwijgen van seksueel misbruik door priesters waarvoor hij verantwoordelijk was. Hij riskeert 3,5 tot 7 jaar cel.

Het verdict wordt door zowel het Openbaar Ministerie als door de slachtofferorganisaties in de VS als een keerpunt beschouwd in de benadering van schandalen rond seksueel misbruik die de Katholieke Kerk sinds jaren belasten. Belgische slachtoffers voelen het precies zo aan.

Dit alles kadert binnen een jarenlange strijd voor gerechtigheid met als doel de kerkelijke oversten verantwoordelijk te stellen voor het verstoppen en verzwijgen van bewijsmateriaal en het stiekem en schaamteloos verplaatsen van pedofiele priesters naar parochies of instellingen die het verleden van de daders niet kennen. Waar ze echter onbezwaard kunnen hervallen in hun oude gewoontes en opnieuw een gevaar vormen voor kinderen waarmee ze in contact komen.

In een interview in De Morgen van 17/9/2011 kreeg ik de vraag:
“Maar wat als de kerk niet muteert? Wat als een jarenlange procesgang op niks uitdraait. Geen geld, geen excuses, geen eerherstel. Dan blijft misschien alleen het stigma over?”

Mijn antwoord daarop werd vrijdag bevestigd:
“Dan zal het niet aan de argumentatie liggen, noch aan de juridische onderbouw, noch aan een gebrek aan bewijsmateriaal. Maar er zal een uitspraak komen, in welk land dan ook, voor welk gerecht dan ook, die er geen twijfel zal laten over bestaan dat zowel de huidige paus als bepaalde bisschoppen in de wereld flagrante inbreuken hebben gepleegd tegen de fundamentele mensenrechten van tienduizenden slachtoffers.”

Geen genoegdoening, maar rechtvaardigheid

Dit gaat niet over genoegdoening, maar over ‘immanente rechtvaardigheid’. De rechtvaardigheid die door de gezagsdragers binnen de Belgische kerk en congregaties angstvallig wordt bestreden. Het aartsbisdom van Philadelphia betaalde sinds begin 2011 alleen al een slordige 11,6 miljoen US$ aan advocaten en intern onderzoek naar aanleiding van de gevallen van seksueel misbruik, los van wat ze aan slachtoffers betaalden. De kans is reëel dat het aartsbisdom alsnog in beroep gaat tegen de veroordeling.

Nicholas Cafardi, professor canoniek recht aan de universiteit van Duquesne, en dus collega van Rik Torfs, verklaarde dat na deze uitspraak noch bisschoppen noch andere hogere gezagsdragers binnen de Katholieke kerk zullen ontsnappen aan hun verantwoordelijkheid over wat fout liep rond dit soort misdrijven. “Priesters die kinderen seksueel misbruikten en hun oversten die erop toekeken zonder in te grijpen, zullen de juridische gevolgen van hun daden niet langer kunnen ontlopen.” Zo Cafardi.

Dit stelt de uitspraken van kerkjurist Rik Torfs van juni 2011 in een totaal ander daglicht: “Men probeert de kerk af te schilderen als een misdadige organisatie die alles heel mooi in kaart heeft gebracht, maar zelfs in Amerika zou dit waarschijnlijk niet lukken omdat het heel moeilijk is om het oorzakelijk verband vast te leggen tussen de houding van de kerkleiders hier en wat er allemaal concreet is gebeurd aan seksueel misbruik.” Torfs had een jaar geleden het onverkrampte inzicht moeten hebben dat zijn buitenlandse collega’s blijkbaar al langer siert. Met een hoge neus voor de camera, zonder enige voorkennis en inzage in de motivatie van de groepsvordering die door een groep Belgische slachtoffers werd ingeleid, poneerde hij: “… Ik hoop dat iedereen koelbloedig blijft en niet al te veel verwacht van iets dat nooit gezien is in Europa.” Nog niet, dus. Philadelphia zou zijn ongelijk kunnen bewijzen.

De Openbare Aanklager van Philadelphia, R. Seth Williams zei vrijdag dat deze uitspraak een duidelijk signaal geeft aan de hele wereld: “Deze monumentale rechtszaak zal de manier waarop instellingen zoals de kerk met dit misdrijf omspringen grondig revolutioneren.”

Het aartsbisdom verkondigde in een persbericht vrijdag: “De lessen die we het laatste jaar hebben getrokken hebben ervoor gezorgd dat we de veiligheid van onze mensen beter zullen beschermen.” En ze formuleerden een oprechte verontschuldiging tegenover de slachtoffers.

Primeur

Dat deze primeur ook belangrijk is voor lopende rechtszaken in België is duidelijk. De rechtbank van Philadelphia sprak zich uit over wat bij ons “schuldig verzuim” wordt genoemd. En dat is precies de inzet van zowel justitie als de groepsvordering ingesteld door de groep slachtoffers die de verantwoordelijken voor het verzwijgen, toedekken, en ontkennen van seksueel misbruik binnen de Belgische kerk en congregaties aanklagen.

Ondertussen is het maatschappelijk inzicht gelukkig dermate geëvolueerd dat iedereen de zekerheid wilt dat nergens, zelfs niet in een vergeten dorp, een dader van seksueel misbruik met minderjarigen nog actief is en rondhangt in de buurt van kinderen. En omdat de kerk blijkbaar niet in staat is geweest daarvoor te zorgen en daders uit gemak naar een nieuwe parochie of het buitenland verschoof, moet en zal een rechtbank ervoor zorgen dat diegenen die dit organiseerden hun straf niet ontlopen. De in Philadelphia veroordeelde Lynn verzweeg gegevens over en verplaatste 35 inmiddels gekende pedopriesters.

Vandaag is de eerste dag van de rest van het leven van slachtoffers van seksueel misbruik die vechten voor een zelfde rechtvaardige behandeling en erkenning als deze die vrijdag in Philadelphia werd gegeven. Ze blijven de Belgische bisschoppen en hoofden van de congregaties voor hun persoonlijke verantwoordelijkheid plaatsen en willen ze door de rechtbank laten veroordelen voor schuldig verzuim, schending van de mensenrechten, en het niet verlenen van hulp aan personen in gevaar. Omdat ook dit, of men het wilt of niet, voor velen deel uitmaakt van het moeilijke en lange proces naar erkenning en mogelijke afsluiting van het opgelopen trauma.

Stap voor stap. Ook als de handen soms jeuken.

(Op dit opiniestuk reageerden 14 lezers)

Reacties uitgeschakeld voor Schuldig verzuim

Opgeslagen onder Essays

Capiau en Vangheluwe zouden samen moeten gaan wandelen, dezelfde taal spreken ze al

De Morgen – Opinie – 21/6/2012

Waar Walter Capiau vandaag aan de kust leeft, is bekend. Wandelingen langs het strand, goede herinneringen aan zijn uitzendingen en hoe graag de mensen hem vroeger hadden, ongelooflijk hoe vrolijk hij door het leven gaat.

Of ging. Want zijn leven is niet langer het leven dat hij decennialang in schijn heeft kunnen genieten. Late bekentenissen wegen altijd zwaarder, brengen plots herinneringen naar boven over hoe daders van seksueel misbruik meesters waren in het verstoppen, onderdrukken, negeren en vooral minimaliseren achter concepten zoals ‘tijdsgeesten’ die anders lagen.

Het is opvallend dat nergens melding wordt gemaakt van waar de ‘godsdienstleraar’ Capiau heeft lesgegeven, noch bij welke scoutsgroep hij actief was toen het misbruik plaatsvond. Nogal wat Oost-Vlamingen weten wel beter.

Niet de Katholieke Universiteit Leuven. In 2008 verscheen het dossier: ‘Bekende godsdienstwetenschappers’ waarin bekende Vlamingen uit hun nest werden bewierookt:

“Walter Capiau en Willem Vermandere hebben het katholieke Vlaanderen van de jaren ’50 nog van binnenuit gekend. Beiden startten een priesteropleiding, om enkele jaren later te ontdekken dat hun toekomst elders lag. Beiden volgden ze een opleiding aan de Reep in Gent, werden godsdienstleraar en trokken ontgoocheld de schoolpoort achter zich dicht. Walter Capiau vond zijn weg als entertainer en beleefde intens persoonlijk de veranderingen die Vlaanderen de laatste halve eeuw heeft doorgemaakt (…) In de stroom van het leven die soms heel snel kan gaan, heeft hij zich echter steeds in-gebed gevoeld.”

Bij elke nieuwe bekentenis van daders kruipen slachtoffers in een hoek. Dit is pure zelfverdediging. De herkenning is te groot, dit soort nieuws komt nooit rustig aan. Vooral niet de manier waarop Capiaus woordgebruik bangelijk aansluit bij dat van Vangheluwe. “Ik wist toen niet beter”, “een van mijn slachtoffers heeft me vergeven”, het was allemaal niet zo erg, destijds, taboe, andere tijden.

Dat de niet misbruikte mens terugschrikt voor de bekentenissen van Walter Capiau is normaal. Hij zat verdomme bijna elke avond naast hen in de sofa voor de televisie. Hij was deel van het gezin.

Dat seksueel misbruikte mensen hem zo snel mogelijk uit hun oude sofa willen, uit hun gedachten en stilletjes buiten gaan kotsen tot het over is, mag niemand verwonderen. Capiau heeft slachtoffers gemaakt en leeft in alle rust aan de kust, beschermd door verjaring.

Vangheluwe heeft verschillende slachtoffers gemaakt, maar wordt beschermd door verjaring.

Ze zouden samen eens moeten gaan wandelen, dezelfde taal spreken ze al.

En dat ze dan blijven waar ze zijn. Want niemand zit nog op hen te wachten. Capiau kan rustig het klooster bellen, hij zou niet de enige Belg zijn die daar opvang geniet.

Reacties uitgeschakeld voor Capiau en Vangheluwe zouden samen moeten gaan wandelen, dezelfde taal spreken ze al

Opgeslagen onder De Morgen

Der Papst zwischen Himmel und Erde

Ich hatte einen anstrengenden Tag hinter mir und wollte so schnell wie möglich in mein Zimmer. Spät nachmittags in Rom. Auf den letzten Drücker hatte ich noch ein Hotel nicht allzu weit vom Petersplatz gefunden. Jeder, der sich dieser Tage – aus welchem Grund auch immer – in der Umgebung des Vatikans aufhält, wird feststellen, dass die Tourismusbranche in Italien noch keine Krise kennt. Ich wusste, dass das vier mal vier Meter große Zimmer seinen Preis nicht wert ist, aber was tut ein Mensch nicht alles für einen Artikel.

Als der schmale Aufzug mit einem knirschenden Ruck zwischen zwei Stockwerken stehenblieb, hörte ich den Mann hinter mir „Scheiße“ sagen. Ich blickte mich flüchtig um, suchte aber schnell die Notruftaste und drückte. Es ertönte ein einziges, dumpfes Klingelsignal, das mich an die Straßenbahn 7 erinnerte, die mich in Gent zur Schule brachte und genauso klingelte, bevor sie die Haltestelle verließ. Ein einziges Klingelsignal, irgendwo unter uns, hoffentlich nahe genug bei dem dicken Mann hinter der kleinen Rezeption, der eben noch in aller Ruhe seine Zeitung las.

Ich drehte mich um und sah jemanden, der mir hier im fernen Rom nicht unbekannt vorkam. Dieses weiße Haar, das heisere, hohe „Scheiße”, sein Alter, „Herr Ratzinger?“, fragte ich auf gut Glück. Nun ja, Glück, ich sehnte mich dieser Tage nicht unbedingt nach dem Papst, ich hatte den ganzen Tag ein langes Gespräch mit jemandem geführt, der nicht so begeistert von ihm war, und das hinterlässt natürlich auch Spuren.

Als jemand etwas von unten herauf rief, lachte der Mann kurz und sagte auf Deutsch: „Er schickt einen Techniker, aber es ist viel Verkehr. Ich hoffe, Sie haben keinen wichtigen Termin.“ Den hatte ich allerdings, nämlich mit einem dünnen, hellbraunen Wasserstrahl aus dem kleinen Duschkopf und mit der harten Matratze samt schmuddeliger Bettdecke.

„Roel“, sagte ich und streckte ihm meine Hand entgegen. „Joseph“, sagte er und schüttelte sie etwas schwabbelig und zu lang. Als ich ihn fragte, ob er der Doppelgänger sei, murmelte er, dass ein Papst nicht lügen darf. Er zeichnete mit seinem Daumen ein Kreuz auf die vier Holzwände der Kabine. „Beichtgeheimnis“, sagte er, „ich bin auf dem Weg zu meiner Frau in Zimmer 31. Sie ist kurz aus Deutschland gekommen, damit wir uns mal wieder unterhalten, und weil Ursula immer den Mund weit aufreißt und der Vatikan seine Ohren überall hat…“

„Das Beichtgeheimnis hat für mich keine Bedeutung“, sagte ich. „Trotzdem“, antwortete er auf der Suche nach einem Funken Unsicherheit, einem Zeichen des Vertrauens, oder etwas, das man dafür halten könnte. Ich musste mich kurz anlehnen, schärfte meinen Blick und zermarterte mir das Hirn… ich wurde hier garantiert zum Narren gehalten.

„Ihre Frau?“, fragte ich. „Ja, sie stand heute auf dem Petersplatz, ich sah sie in den Nachrichten zwischen all den anderen Priesterfrauen, die für ihre Rechte protestierten. Ich hatte sie zwar gebeten, es nicht zu tun, aber wer bin ich schon?“ Er rümpfte die Nase, dann fragte er: „Und was führt Sie nach Rom? Ihre Gläubigkeit oder Ihre Ungläubigkeit? Stört es Sie, wenn ich mich setze?“

Er klappte einen Stuhl an der anderen Aufzugswand herunter und ließ sich fallen, wie ein alter, übermüdeter Mann das so macht, mit einem tiefen Seufzer nach dem Setzen. „Im schwarzen Anzug, so ganz ohne Ornat, könnten Sie jeder sein, wäre es nicht, dass Sie in den letzten Monaten immer wieder in die Schlagzeilen waren“, sagte ich. Er sah mich mit wässrigem Blick an und nickte. „Ich vermisse den Schatten“, sagte er leise, „die Düsternis meines Studierzimmers und meine Bücher. Wie viel hält ein alter Geistlicher wie ich noch aus? Österreicher?“, fragte er.

„Flame in Wien“, antwortete ich und ließ mich auf dem Boden nieder. Schnell stand ich wieder auf, ich wollte nicht aufblicken müssen, dafür fehlte mir der Respekt. Als ich nach kurzem Schweigen nochmals auf den gelben Knopf drückte, begann er zu lachen. „Das hilft nichts, alles nimmt seinen Lauf, daran können Sie nichts ändern, und noch nicht einmal ich.“

„Es ist dieses ‚noch nicht einmal ich‘, das Sie verwenden, in dem das ganze Problem begründet ist“, sagte ich, „ich hoffe, Sie verstehen das.“ Er dachte kurz nach. „Ich spüre, dass Sie mich nicht mögen, und dafür haben Sie wahrscheinlich gute Gründe, aber können wir einander nicht duzen, der Raum ist zu klein für ein ‚Sie‘, mit diesem ‚Sie‘ verbrauchen wir noch den ganzen Sauerstoff.“ In Gedanken schrieb ich das niederländische Wort für Papst in meiner nächsten Kolumne mit einem kleinen ‚p‘, dieser Gedanke gefiel mir, ich hätte es früher tun sollen. „Ich verstehe den Hass, glaube mir, ich verstehe den Hass, den ich auf diesem Quadratmeter gemeinsam mit dir einatmen muss.“ Der Papst hatte nicht auf meine Antwort gewartet, vielleicht machen Päpste so etwas nicht, aus Angst, dass ihnen die Antwort nicht gefällt.

„Sie sagen, dass Sie den Hass verstehen“, meinte ich, „warum hören wir das dann nicht? Wo bleibt der laute Aufschrei der Empörung, der Wutausbruch, der zu Handlungen führt? Wo bleibt die neue Bescheidenheit, die Reform, nach der die Kirchenbasis verlangt? Wo bleibt eine glaubwürdige, vollständige Säuberung des Apparats, dessen Oberhaupt Sie sind? Wo bleibt die Antwort auf die Fragen der Überlebenden?“

Er rutschte, sichtlich unwohl, hin und her, holte eine Nicorette aus seiner Westentasche und bot mir eine an. „Ich kenne das Leid der Opfer, über das du sprichst“, antwortete er und schluckte ein wenig überflüssigen Speichel hinunter. „Das kennen Sie nicht.“ Das Duzen gelang mir nicht. „Es sind Überlebende“, sagte ich, „denn die Opferrolle haben Sie sich selbst zugewiesen, indem Sie versucht haben, zu erklären, wie es so weit kommen hatte können, und dafür um Verständnis ersuchten haben, indem Sie über ‚andere Zeiten‘ gesprochen haben, indem Sie versucht haben, das Gewicht der Kirche zu minimieren, und behauptet haben, dass es in den Familien viel schlimmer zugeht, viel häufiger vorkommt, dass es also in Ihrer Kirche noch gar nicht so arg ist. Indem Sie keine konkreten Vorschläge für Entschädigungen formuliert haben, indem Sie die Untersuchung aller Fälle kircheneigenen Kommissionen übertragen haben, indem Sie keine Einsicht in alle Akten gewähren und Täter nicht in angemessener Form aus der Kirche entfernen.

„Ich habe mit Opfern gesprochen“, sagte er lauter. „Aber haben Sie auch zugehört?“, fragte ich. Er fragte zurück, ob ich denn genau wüsste, was sie wollen. Ob ich eine klare Tendenz erkennen könnte, welche Hilfe sie wollen. Ich nahm ein doppelt gefaltetes Blatt aus meiner Innentasche und gab es ihm. Er holte eine Brille hervor und begann zu lesen. „Entschuldigungen des Papstes als Oberhaupt der Kirche“, er las leise weiter. Dann wieder laut: „Entschuldigungen des Papstes als Staatsoberhaupt des Vatikans“, gefolgt von Stille, „Veröffentlichung aller Akten“, mhm, „Kirchenrecht untergeordnet…“, „nichtklerikale Beschwerdestelle unter der Kontrolle eines Gerichts…“, er las ungefähr fünf Minuten leise weiter. Dann faltete er das Blatt sorgfältig an den Faltlinien zusammen und steckte es ohne zu fragen in seine Innentasche. Er wunderte sich, dass ihm niemand je zuvor eine solche Liste gegeben hatte. „Wann haben Sie jemals darum gebeten?“, fragte ich.

„Und wie viele Beschwerden gibt es mittlerweile in Belgien?“, erkundigte er sich und steckte seine Brille ein. „Laut meinen Daten aus allen Beschwerdestellen, auch jenen abseits der Kommission, sind es 651“, sagte ich. „Wie zählst du?“, fragte er. „Richtig“, antwortete ich. Er blickte mir lang in die Augen und senkte dann den Kopf.

Der Aufzug schoss ein Stück nach oben. „Jede noch so kleine Bewegung ist in dieser Situation willkommen“, meinte der Papst.

„So ist es mit allem. Weißt du, dass Simenon einmal mit Hitler im selben Pariser Aufzug stand?“, fragte ich.

„Ich hoffe, du ziehst daraus nicht zu viele Parallelen?“

Ich sagte, dass ich es niemals wagen würde, mich mit Simenon zu vergleichen, und obwohl er verstand, was ich meinte, streckte er seine Hand aus und seufzte: „Ich muss darüber einmal in aller Ruhe nachdenken, aber unmöglich ist deine Liste nicht.“ Ich sagte, dass er das besser nicht mit zu großer Ruhe tun sollte. Dass schon zu viel Zeit verstrichen ist und die Situation davon nicht besser wird.

„Nach der WM“, meinte er, „nach der WM, vorher bekomme ich nicht alle meine Leute zusammen, ich muss ihnen auch etwas Ruhe gönnen. Kommst du am 31. Oktober auch auf den Petersplatz demonstrieren?“ Ich erwiderte, dass ich sicher in der Nähe sein werde. „Gut, dann sehen wir einander hoffentlich noch einmal.“

Als sich die Aufzugstüren endlich öffneten, ging er weit nach vorne gebeugt den Gang entlang. An Tür 31 drehte er sich kurz um. Er holte das Papier aus seiner Innentasche und streckte es zum Abschied in die Luft. „Wann erscheint es?“, rief er.

„Vor der WM!“

Ich ließ seinen Beichtstuhl Beichtstuhl sein und nahm die Treppe in meinen Stock. Zu viel Aufzug in Rom ist für niemanden gut!

Reacties uitgeschakeld voor Der Papst zwischen Himmel und Erde

Opgeslagen onder Kolumnen auf Deutsch