Verstand auf null, Blick auf unendlich

Ich weiß jetzt, was los ist. Es hat mich lange beschäftigt und ich habe noch länger darüber nachgedacht, aber Österreich ist eingeschlossen von acht Ländern!

Okay, höre ich Sie sagen… und weiter?

Nun, Wasser ist kein Land. Und ich möchte über Wasser sprechen. Wasser ist, als ob man sich – zumindest an einer oder einigen Landesgrenzen – ausdehnt zu etwas, das weiter ist, größer als man selbst. An der belgischen Küste gibt es keine Grenze, fühlt sich der Mensch nicht eingeschlossen. Und das ist noch Peanuts im Vergleich zum Norden, Westen und Süden Frankreichs, sogar Deutschland und vor allem Spanien und Portugal, Italien und Griechenland kennen das gewaltige Gefühl des unbegrenzten Schauens. ‚Uneingeschlossenheit’. Sie haben weniger Nachbarn und einen weiteren Blick. Ins Unendliche.

Für die Österreicher sieht das doch etwas anders aus. Und es bestimmt meiner Meinung nach in großem Ausmaß ihre Mentalität. Mit so vielen Ländern rundherum entsteht vielleicht die Neigung zu Xenophobie? Wie tief verwurzelt ist die Angst, eines schönen Morgens aufzuwachen und acht andere Völker vor deiner Tür stehen zu sehen? Mit dieser Bedrohung kann der Österreicher nicht umgehen, selbst wenn er weiß, dass dies nicht geschehen wird… Es könnte geschehen, und das genügt für meine neuen Landsleute, noch stärker die Abgeschlossenheit ihres eigenen Hauses, ihres Dorfes oder ihrer Gemeinschaft zu suchen. Noch mehr in sich selbst gekehrt auf den Rest der Welt zu blicken, den sie eigentlich nicht sehen wollen.

Wer kein Meer hat, nennt wie der Wiener seinen See ‚Meer‘, und blickt von Ufer zu Ufer. Weiter geht es nicht. Wie schön der eingeschränkte Blick auch sein mag, das lebensnotwendige Uferlose existiert nicht. Sie schauen immer auf irgendetwas, die Österreicher. Das kann man wortwörtlich auffassen, aber auch im übertragenen Sinn. Einen massiven Berg in den Alpen denkt man sich nicht so einfach weg. Und wenn sie dann schon einmal ganz oben auf dem Gipfel stehen, sehen sie nur Täler. In erster Linie Täler. Für Luft müssen sie immer nach oben blicken. Wissen Sie, was das mit einem Menschen macht? Nicht waagrecht ins Unendliche blicken zu können? Dann läuft man ständig mit der Nase zum Himmel gerichtet herum. Es gibt geringere Gründe, in Therapie oder in die Kirche zu gehen.

Ich bin mir sicher, dass einem Tiroler, würde er an der französischen Riviera oder am Atlantik wohnen, das schmerzhafte Jodeln innerhalb eines Tages vergehen würde. Es gibt nichts mehr, zu dem oder gegen das man jodeln könnte, es gibt kein Echo mehr. Mit seinem eigenen Echo leben zu müssen, Tag ein, Tag aus, das hat doch etwas Beängstigendes!

Da sie nicht ihren ‚Blick auf unendlich‘ stellen können, stellen sie also ihren Verstand auf null. Denn wer will noch über etwas nachdenken, wenn es dafür keinen Raum gibt? Ich wünsche den Österreichern ein richtiges Meer mit hohen Wellen und viel Wind. Hin und wieder muss man einfach mal Frischluft schnappen, das Gehirn lüften und die Welt mit einem frischen Blick betrachten…

Reacties uitgeschakeld voor Verstand auf null, Blick auf unendlich

Opgeslagen onder Kolumnen auf Deutsch

Paus in de lift

Verschenen in De Standaard, 7 juni 2010

Het was een drukke dag geweest en ik wou zo snel mogelijk naar mijn kamer. Een late namiddag in Rome, op het nippertje nog een hotel gevonden niet al te ver van het Sint-Pietersplein, iemand die deze dagen – voor welke reden dan ook – in de buurt van het Vaticaan wil rondhangen, stelt vast dat in Italië de toeristische sector nog geen crisis kent. Ik wist dat het kamertje van vier op vier haar prijs niet waard was, maar wat doet een mens al niet voor een artikel.

Toen de enge lift tussen twee verdiepingen met een knerpende ruk bleef stilstaan, hoorde ik de man die achter me stond “Scheiße” zeggen. Ik keek vluchtig om, maar zocht snel de alarmknop en drukte. Er klonk één hol belsignaal, precies zoals ik me dat herinner van tram 7 die me in Gent naar school bracht en zijn halte verliet. Eén bel, ergens onder ons, hopelijk dicht genoeg bij de dikke man achter de kleine receptiedesk die daarnet nog ongestoord zijn krant zat te lezen.

Ik keek om en zag iemand die me in dit verre Rome niet als onbekend voorkwam. Die witte haren, de hese hoge “Scheiße”, zijn ouderdom, “Herr Ratzinger?” vroeg ik op goed geluk. Nou ja, geluk, ik zat nu niet bepaald op de Paus te wachten deze dagen, ik had de hele dag een lang gesprek met iemand die niet zo op hem gesteld was en dat laat natuurlijk ook sporen na.

Toen iemand van beneden iets naar boven schreeuwde, lachte de man kort en zei in het Duits: “Hij stuurt een technieker, maar er is veel verkeer. Ik hoop dat u geen dringende afspraak hebt?” Die had ik wel, met een dunne straal lichtbruin water uit de kleine douchekop en met het harde matras met groezelig dekbed.

“Roel,” zei ik en stak mijn hand naar hem uit. “Joseph,” zei hij en schudde wat oesterig en te lang. Toen ik hem vroeg of hij een dubbelganger was, mompelde hij dat een Paus niet mag liegen. Hij tekende met zijn duim een kruisje op de vier houten wanden van de liftkooi. “Biechtgeheim,” zei hij, “ik ben op weg naar mijn vrouw op kamer 31. Die is voor kort uit Duitsland overgevlogen om even bij te praten, en omdat Ursula nogal een grote mond opzet en het Vaticaan grote oren heeft…”

“Biechtgeheim heeft voor mij geen betekenis,” zei ik. “Trotzdem,” antwoordde hij op zoek naar een barst, een teken van vertrouwen, of wat daarvoor moest doorgaan. Ik moest kort leunen, scherpte mijn blik en pijnigde mijn hersenen… ik werd hier bijna zeker in de maling genomen.

“Uw vrouw?” vroeg ik. “Ja, ze stond vandaag op het Sint-Pietersplein, ik zag haar in het nieuws tussen alle andere vrouwen van priesters die opkwamen voor hun rechten. Ik had nochtans gevraagd dat niet te doen, maar wie ben ik?” Hij trok zijn neus op en vroeg: “En wat brengt u naar Rome? Uw geloof of uw niet geloven? Stoort het als ik even ga zitten?”

Hij klapte een stoeltje van de andere wand van de lift naar omlaag en liet zich zakken zoals alleen een oude, oververmoeide man dat kan, met een zware zucht na het neerkomen. “In zwart kostuum, zo zonder ornaat, zou u om het even wie kunnen zijn, ware het niet dat u zich de jongste maanden nogal in het nieuws hebt gewerkt,” zei ik. Hij keek me waterachtig aan en knikte. “Ik mis de schaduw,” zei hij zacht, “de lommerte van mijn studeerkamer en mijn boeken. Hoe veel kan een oude geestelijke zoals ik nog aan. Oostenrijker?” vroeg hij.

“Vlaming in Wenen,” antwoordde ik en liet me op de bodem van de lift zakken. Ik stond snel weer recht, ik wou niet moeten opkijken, daarvoor ontbrak me het respect. Toen ik na een korte stilte nogmaals op de gele knop drukte begon hij te lachen. “Maakt geen verschil, alles heeft zijn beloop, daar kan u, ja zelfs ik niets aan veranderen.”

“Het is dit ‘zelfs ik’ dat u gebruikt waarin het hele probleem gebakken zit,” zei ik, “ik hoop dat u dat begrijpt?” Hij dacht even na. “Ik voel wel dat u me niet mag, en daar hebt u waarschijnlijk alle redenen voor, maar kunnen we elkaar niet tutoyeren, de ruimte is te klein voor “u”, straks gaat de zuurstof nog uit aan “u”. Ik schreef in gedachten het woord “Paus” in mijn volgende column met een kleine “p”, die gedachte beviel me wel, ik had het eerder moeten doen. “Ik begrijp de haat, geloof me, ik begrijp de haat die ik op deze vierkante meter samen met jou moet inademen.” De paus had niet op mijn antwoord gewacht, misschien doen pausen dat niet, uit angst dat het antwoord hen niet bevalt.

“U zegt dat u de haat begrijpt,” zei ik, “waarom horen we dat dan niet? Waar blijft die verschrikkelijk luide schreeuw van verontwaardiging, de woede-uitbarsting die tot actie leidt? Waar blijft de nieuwe nederigheid, de hervorming waar de basis van de kerk om smeekt? Waar blijft een geloofwaardige volledige zuivering van het apparaat waar u aan het hoofd van staat? Waar blijft het antwoord op de vragen van de overlevers?”

Hij schoof ongemakkelijk heen en weer, haalde een nicorette uit zijn vestzak en bood er mij een aan. “Ik ken het leed van de slachtoffers waarover je spreekt,” antwoordde hij en slikte wat overvloedig speeksel weg. “Dat kent u niet.” Het tutoyeren lukte me niet. “Het zijn overlevers,” zei ik, “want de slachtofferrol hebt u zichzelf toebedeeld, door te proberen uit te leggen hoe het zover is kunnen komen en daarvoor begrip te vragen, door te spreken over ‘andere tijden’, door te proberen het gewicht van de kerk te minimaliseren en te claimen dat het in gezinnen veel erger is, veel vaker voorkomt, dus dat het in uw kerk nog zo erg niet is. Door geen concrete voorstellen tot compensatie te formuleren, door het onderzoek naar alle gevallen binnen eigen commissies te organiseren, door geen openheid te geven in alle dossiers en daders op een gepaste manier uit de kerk te verwijderen.

“Ik heb met slachtoffers gepraat,” zei hij luider. “Maar hebt u er ook naar geluisterd?” vroeg ik. Hij vroeg of ik dan precies wist wat ze willen? Of ik een duidelijke lijn zag in hoe ze geholpen wilden worden? Ik nam een in vier gevouwen blad uit mijn binnenzak en gaf het hem. Hij nam een bril en begon te lezen. “Excuses van de paus als hoofd van de kerk,” en las stil verder. Dan weer luidop “Excuses van de paus als Vaticaans staatshoofd,” gevolgd door stilte, “Openbaar maken van alle dossiers,” mmm, “Kerkelijk Recht ondergeschikt…”, “Burgerlijke meldpunten onder de controle van het gerecht….”, hij las zo’n vijf minuten in stilte verder. Hij vouwde het blad zorgvuldig langs de vouwlijnen dicht en stak het in zijn binnenzak zonder te vragen. Hij vroeg zich af waarom hem niemand ooit zo’n lijst gegeven heeft. “Wanneer heeft u er dan ooit naar gevraagd?” vroeg ik.

“En aan hoeveel klachten zitten jullie ondertussen in België?” vroeg hij en stak zijn bril weg. “Volgens mijn gegevens uit alle meldpunten, ook die buiten de Commissie, aan 951,” zei ik.

“Hoe tel je?” vroeg hij.

“Correct,” zei ik. Hij keek lang in mijn ogen en boog uiteindelijk het hoofd.

De lift schoot kort omhoog. “Elk beetje beweging in deze situatie is welkom,” zei de paus. “Zo is het met alles. Weet je dat Simenon ooit met Hitler in dezelfde Parijse lift zat?” vroeg ik.

“Ik hoop dat je daar niet te veel parallellen uit trekt?”

Ik zei dat ik mezelf nooit op het niveau van Simenon zou durven inschatten, en  hoewel hij begreep wat ik bedoelde, stak hij zijn hand uit en zuchtte: “Ik moet hier eens rustig over nadenken, maar onmogelijk is jouw lijstje niet.” Ik zei dat hij dat beter niet te rustig zou doen. Dat al te veel tijd is verlopen en de situatie er niet beter op wordt.

“Na het WM,” zei hij, “na het WM, ik krijg eerder niet al mijn mensen bijeen, ik moet hen ook wat rust gunnen. Kom je op 1 oktober ook betogen op het Sint-Pietersplein?” Ik zei dat ik zeker in de buurt zou zijn. “Goed, dan zien we elkaar hopelijk nog eens.”

Toen eindelijk de liftdeuren opengingen stapte hij diep voorovergebogen de gang in. Aan deur 31 draaide hij zich kort om. Hij haalde het papier uit zijn binnenzak en stak het als afscheid in de lucht. “Wanneer verschijnt het?” riep hij.

“Hopelijk voor het WM!”

Ik liet zijn biechtstoel voor wat hij was en nam de trap naar mijn verdieping. Te veel lift in Rome is voor niemand goed!

P.S. Op 11 juni 2010 (vier dagen na het verschijnen van deze column) vroeg de paus in naam van de kerk vergiffenis voor het pedofilieschandaal tijdens een eucharistieviering in aanwezigheid van 15.000 priesters op het Sint-Pietersplein in Rome.

P.P.S. Op 28 februari 2013 trad deze paus af. In de hoop hem snel te vergeten.

Reacties uitgeschakeld voor Paus in de lift

Opgeslagen onder De Standaard, Essays

De kerk en haar financiën: ook financieel schandaal bedreigt Paus Benedikt XVI

De bank van het Vaticaan, IOR, heeft rekeningen bij UniCredit Group (actief in 22 landen in Europa, wereldwijd 165.000 werknemers). In Oostenrijk bezit de groep Bank Austria. De Italiaanse maffia staat onder verdacht gelden uit ontdoken belastingen en witwasoperaties via rekeningen van de Vaticaanbank IOR (Instituto per le Opere di Religione) bij UniCredit ondergebracht te hebben.

Binnen de Italiaanse bankwereld bereidt zich een zwaar onweer voor als we Der Standard van 1 juni mogen geloven. Volgens de televisie-uitzending Reporter werden onderzoekingen uit 2006 over de weinig transparante transacties van de Vaticaanbank met de toenmalige Banca di Roma (nu UniCredit) in de kiem gesmoord. Dit werd door een ex-medewerker van die bank in een verklaring bevestigd. Reporter wordt zowat als het enige ernstige programma voor onderzoeksjournalistiek in Italië beschouwd.

Sinds meer dan 25 jaar bezit IOR een rekening bij het Banca di Roma-filiaal aan de grens tussen het Vaticaan en Italië, aan de Via della Conciliazione, waarop maandelijks transacties ter hoogte van 60 miljoen Euro verliepen. Bij de meeste van deze transacties is het niet geweten wie de titularis van de rekening is, noch wie er gebruik kan van maken. De rekeningen zouden op naam van de Vaticaanbank lopen, wat een inbreuk is tegen de Italiaanse wetgeving op witwaspraktijken.

Toen in 2006 bij een interne bankcontrole bij de Banca di Roma de verdachte IOR-rekening werd opgemerkt, zou niet alleen de bankpresident Cesare Geronzi maar ook het gerecht hiervan op de hoogte zijn gebracht. Geronzi gaf zijn vertrouwensman, Marco Simeon, die voor de relaties met het Vaticaan verantwoordelijk was, de opdracht zich met het probleem bezig te houden. Deze laatste zou erin geslaagd zijn het onderzoek naar deze affaire op een dood spoor te doen belanden.

In 2009 werd door het gerecht een nieuw onderzoek ingeleid. Het gaat om een klacht tegen onbekenden. Omdat het filiaal van UniCredit zich op Italiaanse bodem bevindt vallen de rekeningen onder de bevoegdheid van het Italiaans bankentoezicht. IOR wordt als buitenlandse bank beschouwd. Het vermoeden dat IOR als draaischijf voor het witwassen van maffiageld werd gebruikt wordt alsmaar groter. De ex-president van de IOR-bank, Kardinaal Marcinkus, heeft tot vandaag het gerecht kunnen ontlopen dank zij zijn diplomatenpaspoort. Zijn opvolger Angelo Caloia nam in de herfst van 2009 ontslag, naar aanleiding van een sterk vermoeden over zijn té enge banden met de maffia.

De journalist Gianluigi Nuzzi, beschrijft in zijn boek ‘Vaticano Spa’ (‘De BV Vaticaan’), de hooghartige houding ten aanzien van financiële ethiek. Vooral het feit dat enorme politieke omkoopbedragen door het IOR werden witgewassen en gedoneerde fondsen voor charitatieve doeleinden, of betalingen voor het opdragen van missen voor de zielenheil van de doden, door medewerkers van de bank te hooi en te gras een onwettige bestemming kregen. Volgens Philip Willan (“Geheimen van het Vaticaan: omkoping, witwassen en maffiaconnecties verschenen in juni 2009) zijn de aantijgingen van Nuzzi gebaseerd op interne documenten van het IOR, meer dan 4.000 in totaal, die door een ontevreden bankemployé uit het Vaticaan werden gesmokkeld. Volgens de Duitse financiële krant Handelsblatt is het IOR een van de meest ondoorzichtige banken ter wereld. Benieuwd of de Vaticaanse lobby er ook dit keer zal in slagen het geheim rond anonieme transacties via IOR in de doofpot te houden. Want het Vaticaan heeft zo haar eigen doofpotten, zoals we ondertussen weten. Het eigen vermogen van het Vaticaan wordt door het weekblad Der Spiegel op 1,4 miljard euro geraamd.

Reacties uitgeschakeld voor De kerk en haar financiën: ook financieel schandaal bedreigt Paus Benedikt XVI

Opgeslagen onder Essays

Facebook versus de Kerk

“Ontvrienden” of “ontdopen”. Oostenrijk – België: 1 – 0

Begin april 2010 beslissen een vriend redacteur van een Oostenrijks weekblad en ik tot een experiment. Tijdens een lang gesprek lanceer ik de vraag: “Wat denk je is makkelijker: je profiel verwijderen van Facebook of je laten uitschrijven uit de kerk?”

Omdat je over een dergelijk onderwerp geen weddenschap afsluit, besluiten we de test te doen ten gunste van onze lezers. En hoewel het verhaal ook moeilijk als wetenschappelijk experiment kan bestempeld worden met een steekproef van twee, leggen we toch een aantal regels vast. We bezitten nog geen Facebook profiel, dus we zouden dat elk voor onszelf op dezelfde dag en hetzelfde uur aanmaken. Nog een regel is, dat we elk minstens 100 vrienden moeten hebben vooraleer ons profiel bij Facebook zou worden afgesloten, we zouden op elkaar wachten tot het zo ver was. Laatste regel: de dag waarop we gelijktijdig ons profiel zouden proberen te verwijderen moest dezelfde dag zijn waarop ons verzoek tot kerkelijke uittreding op de post zou gaan, met een foutmarge van twee dagen. Ik moest immers mijn brief aan het bisdom Gent aangetekend vanuit Wenen versturen, dus ook de bevestiging van schrapping mocht twee dagen langer uitblijven dan bij hem.
Op 6 april staan beide profielen op de server van het sociale netwerk.

Sociale netwerken kennen we vooral sinds het ontstaan van Facebook, Linkedin, Netlog, Hyves, MySpace, Twitter, Skyrock, HI5, Orkut enz. Maar het fenomeen bestaat uiteraard al eeuwen. Binnen de ruimere definitie, dus buiten het internet, kan men rustig stellen dat de kerk aan de basis ligt van een eigen sociaal netwerk, zij het dan een religieus-sociaal netwerk.
Mensen kunnen kiezen of ze hun geloof dan wel eerder voor zichzelf belijden of de beleving ervan beperken tot de intimiteit van het gezin, de meeste christelijke gelovigen voelen echter de nood tot verzamelen, samen beleven, behoren tot een groep gelijkgezinden, en hoewel de laatste tijd steeds minder, voornamelijk binnen een parochie, binnen de kerk. Toetreden tot het sociaal netwerk is binnen de kerk even makkelijk als bij Facebook. Inschrijven, wat gegevens doorgeven (dopen), en af en toe actief zijn (communie of huwelijk), profiel af en toe aanpassen en met andere mensen communiceren, kortom bijdragen tot de gemeenschap. De paus Mark Zuckerberg bepaalt de algemene regels van Facebook, de priester in de kerk de christelijke moraal in opdracht van de Romeinse Curie en in lijn met Benedictus XVI, de bijbel en het kerkelijk recht.

100 vrienden

Op 21 april hadden we beiden de kaap van de honderd vrienden bereikt, dus we klikten op “mijn account verwijderen”, vervolgens op “versturen”, wachtwoord ingevuld en als we gedurende twee weken niet meer zouden inloggen wordt het account definitief verwijderd. We zochten nog voor de zekerheid naar een website van Vlaamse en Oostenrijkse kerk of dergelijke procedure ondertussen ook daar werd ingesteld, uiteraard een vrome wens. Dus naar het postkantoor, ik met mijn prior aangetekende brief, hij met zijn gewone brief.

Ik heb me twintig jaar geleden uitgeschreven uit de kerk in België. Ik deed dat nogal naïef met een gewone brief aan het bisdom, die waarschijnlijk, zoals ze dat zo mooi zeggen ‘verloren’ moet gegaan zijn. Ik kreeg nooit bevestiging van ontvangst, ook nooit bevestiging van uitschrijving. Uitschrijven is trouwens een nogal eufemistisch en veelbelovend woord voor wat in de realiteit gebeurt. Je kan dat bolletje of kruisje dat naast je naam staat in het doopregister moeilijk een blijk van tegemoetkoming noemen, laat staan dat het als een “ontdoping” kan worden beschouwd. Ik kan me “ontvrienden” bij Facebook, niet in de kerk.

Bisdom Wenen

Op 4 mei ontving mijn vriend een brief van zijn bisdom in Wenen, met daarin een spijtbetuiging wegens zijn beslissing, maar dat ze die respecteren, en dat hij officieel geschrapt werd in de registers. Het onmiddellijk gevolg hiervan is voor de Oostenrijkse kerk het verlies van een kerkbijdrage, ze noemen het een “kerkbelasting”. De kerk wordt in Oostenrijk gefinancierd door haar gelovigen. Tijdens de eerste vier maanden van dit jaar verloor de Oostenrijkse kerk meer dan 65.000 leden, goed voor zo’n slordige acht miljoen Euro minder inkomsten. Besparing is aangezegd.
We vinden dit eigenlijk met zijn allen nogal logisch, dat het in België echter niet zo loopt blijkt weinig burgers te storen. In België cofinancieren een paar miljoen niet-gelovige burgers via hun belastingen het hele kerkelijk systeem. Voor onderhoud van gebouwen, over wedden van priesters en pastoors, de pracht en praal van ceremonies en paleizen, tot en met het pensioen (hoewel verminderd) van foute bisschoppen in ballingschap. En niemand die in België begrijpt dat dit systeem er onrechtstreeks toe bijdraagt dat de kerk (ook) daardoor over een financiële macht beschikt die aan tij en ontij ontsnapt, wat er ook gebeurt. En zij die proberen duidelijk te maken dat de scheiding van kerk en staat niet met zoveel woorden in onze grondwet staat, moeten toegeven dat toch minstens de scheiding tussen kerk en politiek aan de orde moet zijn. Behalve als in het instituut kerk onkuise dingen gebeuren die ook in het burgerlijk wetboek zijn verboden. Dat geboden niet boven de wet staan impliceert dat die mensen die ons jarenlang met die geboden om de oren hebben geslagen, evenmin boven de wet mogen staan.

Bisdom Gent

Ik heb vandaag (25 mei) van het bisdom Gent nog niets gehoord. Noch bevestiging van mijn brief, nog bevestiging van mijn officiële uittreding uit de kerk.
Onze profielen op Facebook waren binnen de 10 dagen verwijderd. Mijn vriend is officieel uit de Oostenrijkse kerk getreden, mijn aangetekende brief is waarschijnlijk ergens verloren gegaan.
In uiterste nood mag iedereen dopen, hebben we geleerd. In uiterste nood mag dan ook iedereen “ontdopen”, vindt mijn vriend. Welk ritueel daarvoor ook gebruikt wordt, we vinden er samen wel een dat ons past.

Reacties uitgeschakeld voor Facebook versus de Kerk

Opgeslagen onder De Standaard

“Torfsen”: overgangk. werkw.; torfste, h. getorfst

Verklaring: de via de media opgebouwde zelfopenbaring inzetten voor een politiek doel

Antoniem: onttorfsen

Etymologische oorsprong: terug te leiden naar een professor kerkelijk recht aan de Katholieke Universiteit Leuven in de vroege jaren van de 21ste eeuw, die zich afvroeg wie anders de wereld zou redden.

Dat we gaan stemmen op 13 juni heeft ondertussen ook de Oostenrijkse pers met de nodige ironie becommentarieerd, ze begrijpen ons land hoe dan ook niet meer. Ze hadden zich dan de moeite getroost om de Oostenrijkers in geuren en kleuren uit te leggen hoe het BHV-probleem in mekaar steekt, ook die moeite lijkt nu tevergeefs. Vooral de hardnekkige vraag primeert, hoe een land als het onze ooit met enige politieke geloofwaardigheid het Europese Voorzitterschap kan waarnemen twee weken na de nieuwe verkiezingen. Hoe wordt ondertussen dat vacuüm ingevuld?

“Gewoon,” zegt een Weense vriend redacteur bij een Oostenrijkse krant, “zoals het in België altijd gaat: ook zonder regering lijkt alles normaal door te lopen, dus geen angst, België en de Belgen redden zich wel, ook dit keer.”

De afstand tot mijn geboorteland is te groot, de lokale interesse te klein, om mijn gastland uit te leggen hoe de nieuwe politieke kopstukken opduiken bij de samenstelling van de lijsten. Hoe oudgedienden zich terugtrekken omdat ze zich door hun eigen partij op een zijspoor gezet voelen. De Torfsen, Bracke’s en andere professoren of leden van de Vlaamse intelligentsia die zich plots geroepen voelen om “een nieuwe dialoog op gang te brengen”, de “moeilijkste beslissing uit hun leven nemen”, of “voor nieuw bloed” willen zorgen, halen buiten onze grenzen het nieuws niet. Randverschijnselen hebben zo hun beperkte impact. Zij het kerkgebonden professoren, Loge-gebonden journalisten, NGO-gebonden professoren, zonen van ex-ministers, in de Belgische politiek heerst nu eenmaal amper eb en vloed, kabbelend water maakt geen golven.

Dat de splitsing tussen kerk en staat in België stilaan als een constitutionele grap te begrijpen is, is zelfs hier in Oostenrijk wel bekend. Ze zijn hier met name in hetzelfde bedje ziek.

Rik Torfs weert zich in zijn wijwatervat met – nu al – herkenbare clichés, zijn eigen clichés trouwens, waardoor alles wat hij na zijn eerste ‘coming out’, braaf gezeten naast zijn schoolvriendinnetje en voorzitster van de partij, nog te vertellen had ontaardt in pure herhaling. En het verhaaltje is dun, de herhaling brengt niets nieuws. Zijn tekst is geschreven, zijn houding is bepaald, zijn tweede plaats op de lijst verzekerd, zijn broodje gebakken, zijn rijkelijk pensioen gegarandeerd, zelfs de zakkerigheid die hij in de pluche zetels van de Senaat meebrengt, hangt nu al als een gouden kroontje rond zijn hoofd. Zijn aura glanst niet meer, het wordt gewoon meer van hetzelfde: een korte verondersteld grappige zin, en half verdraaide leugen (“nee, ik ben op dit moment niet in gesprek met de partij”), een tussendoorse aanbeveling voor zijn nieuwe boek, de zaken lopen goed.

Er schuilt een bepaalde naïviteit in de veronderstelling dat iemand zo maar van universitaire autoriteit naar politieke autoriteit kan overstappen. Dat zijn bijdrage aan de maatschappelijke discussie die hem als professor nog een respectabele geloofwaardigheid gaf, als verworven mee overstapt in het lome politieke halfrond tot wat de Senaat sinds lang verworden is.

Rik Torfs’ erudiete geloofwaardigheid was tot voor kort gebaseerd op de wetenschap dat de man aan een zijlijn stond die hij zelf getrokken heeft: dicht genoeg bij het onderwerp kerk om als professor te kunnen functioneren, ver genoeg weg van het onderwerp politiek om een nog net aanvaardbare zelfbepaalde ‘neutraliteit’ te kunnen claimen in woord en tekst. Van iemand die van de veilige zijlijn op het voetbalveld springt om te kunnen meespelen, is verondersteld dat hij een voetballer is. Iemand die zich daaraan waagt in de overtuiging dat hij echt kan spelen, laat zich niet opstellen in een uitgespeelde ploeg zoals de Senaat, die gaat dan open en bloot in de actieve politiek waar het af en toe warm wordt, waar niet alleen stelling wordt genomen of dialoog op gang gebracht, maar ook geprobeerd wordt te beslissen. Lukt vaak niet, compromissen vormen is een moeilijke stiel, zeker in een land als Belgiê. Maar men moet zich nat maken, doorzetten, midden in het politieke bad springen, zelfs als men weet dat af en toe iemand verdrinkt.

De stap van de zijlijn naar het veld vereist een metamorfose. Zoals de nimf Daphne die in een laurierboom veranderde, Actacon die een hert werd na het zien van de naakte godin Diana. Een professor kerkelijk recht blijft een professor kerkelijk recht, van metamorfose kan hier geen sprake zijn, zeker niet als we de vele repetitieve interviews beluisteren en lezen die zijn stap vergezellen. De rups heeft zich niet ontpopt tot een frisse vlinder, en zal dat ook niet doen. Daarvoor is de Senaat trouwens de verkeerde waardplant voor Rik Torfs.

Reacties uitgeschakeld voor “Torfsen”: overgangk. werkw.; torfste, h. getorfst

Opgeslagen onder De Standaard

Wir haben es nicht gewußt! Kollaboration in der Kirche anno 2010

Es war ihm wichtig, zu erwähnen, dass er noch immer Jesuit ist. Ich baute eine kleine Pause ein und dachte kurz darüber nach, woher es kam, dass ich niemals das Bedürfnis hatte, jemandem zu erzählen, dass ich Schriftsteller bin. Vielleicht ist mein Beruf weniger sakral, obwohl wir beide eine Berufung brauchen. Vielleicht liegen unsere Ausgangspunkte zu weit auseinander, er will schließlich Seelen retten, ich möchte das Herz berühren. Bedürfnisse können durchaus verschieden sein.

Als die Pause lange genug gedauert hatte, unterbrach ich die Leere, brachte das Nichts zurück zu einem Etwas und fragte, ob er damit ein Problem habe. Mit seinem Jesuiten-Dasein, das hatte glücklicherweise auch er sofort verstanden. „Immer mehr”, antwortete er fast im Flüsterton, „eigentlich immer mehr.” Ich war diese Demut nicht gewohnt, wollte ihm das auch verdeutlichen. Ich suche mir Gesprächspartner auf Augenhöhe, Unterwürfigkeit passt nicht zur Kirche.

Er war zehn Jahre jünger als ich, es hatte also Beichtstunden genug gegeben, um zu wissen, wie das Leben läuft, zufällig in dieser Stadt, zufällig an diesem Ort, an dem ich mich befand, obwohl Zufall in dieser Situation wahrscheinlich unwahrscheinlich ist.

Woran ich derzeit arbeite, fragte er, um eine zweite Stille zu vermeiden.

An Jesuiten, sagte ich frei von der Leber weg und ließ seinen Blick nicht los. Er errötete wie ein Dreizehnjähriger.

Er begriff sofort, was vor ihm lag, dass etwas Besonderes auf der handgeschriebenen Seite stand, es handelte schließlich auch ein wenig von ihm. Er betrachtete das große A4-Heft mit blauen Zeilen, die auf den Kopf gestellten Sätze. So sah auch er aus, so als wäre seine Welt ein wenig auf den Kopf gestellt, auf der Suche nach dem festen, blau vorgedruckten Leitfaden, an dem sich meine noch zögerlichen Sätze festklammerten, weil sie sonst verloren gehen würden. Rohfassung, das unvermeidliche Vorspiel. Wörter brauchen einen Kontext, sonst laufen sie Gefahr, schnell zu einem zusammengewürfelten Haufen Nichts abzurutschen, unten auf der Seite, bis jemand die mühsam zusammengetragene Aussage wie Krümeln vom Blatt fegt und unter der Bank verteilt, bis morgen die Putzfrau kommt.

Es fiel ihm schwer, ins Gespräch zu finden, das er in Gesellschaft eines zufälligen Landsmanns zu etwas zusammenfügen wollte, das Sinn ergibt. Sinnhaftigkeit ist für einen Jesuiten lebenswichtig, aber wenn irgendwie der Mut fehlt, die Leidenschaft gestorben ist, das Leben eher als Last denn als Lust empfunden wird, dann kommt ein Dialog nur mühsam in Gang. Wir gaben einander dennoch alle Chancen, und ich bestellte seinen zweiten Kaffee.

Ich beschloss, dann eben über Rik Torfs, den Professor für Kirchenrecht an der Katholieke Universiteit Leuven, zu sprechen. Torfs ist eine gute Eröffnung, selbst bei einem jungen Jesuiten, auch mit seinem aktuellen Buch (Wie gaat er dan de wereld redden?), dem ich noch die letzten achtzehn Seiten schuldig geblieben bin. Ich bemühte mich also um eine Eröffnung und sprach über die neue Kollaboration. Wie interessant es ist, dass Torfs Kollaboration neu definiert und versucht, diesem Wort eine Dimension zu geben, über die nachgedacht werden muss. Und dass ich meinte, dass er, sollte er das Buch heute noch einmal umschreiben, Kollaboration mit all den kirchlichen Machthabern in Zusammenhang bringen würde, die stillschweigend Missbrauchsfälle von der einen Pfarrgemeinde in die nächste, vom Kolleg in der Stadt in eine Kongregation auf dem Land verschoben. Weil dadurch das Problem verschoben und vielleicht alles wieder gut wird oder zumindest alles ruhig bleibt.

Worauf ich eigentlich hinaus wolle, fragte er unschuldiger als er wirkte. Ich versuchte, die Situation mithilfe eines Leserbriefs, den ich am selben Tag in einer Zeitung gefunden hatte, zu skizzieren: Ein Mann berichtete, dass ihm seine Liebste stets eine SMS schicke, bevor sie mit jemand anderem Sex hatte. „I love you“, stand jedes Mal darunter. Sie ging nicht davon aus, dass er wusste, wo oder mit wem sie den Abend verbrachte. Er wusste es aber. Sie bat in ihrer kurzen Nachricht schon im Voraus um Vergebung. Ob sich Priester vielleicht bekreuzigten, bevor sie sich vergingen? Ein schnelles Kreuz als Zeichen einer ebensolchen Vergebung im Voraus? Der Leserbrief kam nicht gut an, also kehrte ich zu meinem ursprünglichen Gedanken zurück. Dass in fast jedem Interview mit Verantwortlichen der kirchlichen Hierarchie zu lesen ist, dass der Interviewte vom systematischen Missbrauch in seiner Pfarre, seinem Kolleg, seinem Kloster, seiner Jugendorganisation oder einer anderen Form des ‚pädagogischen Zusammenseins’ nichts gewusst hätte. Und dass nicht nur die Ähnlichkeit mit der ‚Entschuldigung‘ von österreichischen und deutschen Soldaten nach dem Zweiten Weltkrieg neuerliche Wut auslöst. Die Entrüstung ist umso größer, weil dieser anhaltende und unbestrafte, versteckte und verleugnete Missbrauch in Friedenszeiten von Priestern begangen wurde. Hier kam kein braun-diktatorischer Auftrag zum Genozid, hier geht es um eine neue Form der Kollaboration, dieses Mal gestützt auf Geheimhaltung und verlogenes Schweigen, Wegschauen und Schutz der eigenen Leute.

Als er weiterhin schwieg, nahm ich Torfs’ Buch zur Hand und las ihm eine Passage daraus vor:

„Das Merkwürdige und vielleicht auch Schreckliche an der Kollaboration ist, dass man nichts tun muss, um furchtbare Fehler zu begehen. Einfach mitmachen, ausführen, Gehorsamkeit bis ins kleinste Detail genügt. Der Kollaborateur (…) rutscht geräuschlos in die Kriminalität ab, indem er nichts macht. (…) Wer nicht kollaborieren will und gleichzeigt nicht den Mut hat, Widerstand zu leisten, kann natürlich nach Fluchtwegen suchen. Aber das ist nun genau das Problem: Flüchten, die Suche nach dem Windschatten, die Entscheidung für strikte Neutralität, das bewusste Nicht-wissen-Wollen ist eine Haltung, die man in einer demokratischen Gesellschaft in Friedenszeiten möglicherweise noch durchgehen lassen kann, aber nicht in Zeiten von Grausamkeit und einer Verletzung von allem, was menschlich ist. (…) Ab wann wird das Nichtwissen zu Schuld, wann wird es zur Kollaboration?”

Er nippte an seinem Cappuccino und ließ mich nicht aus den Augen, solange ich selbst auf das Blatt schaute. Ich sah auch, dass er ständig nickte, als ob er in dieser Bewegung hängengeblieben wäre. Ein Schriftsteller sieht das, der hat ein drittes Auge für den Leser, der weiß, wann jemand an seinen Lippen hängt, auch wenn er die Geschichte eines anderen vorträgt. Ich hatte das Gefühl, dass er wusste, worauf ich hinaus wollte, er kannte Torfs, er hatte denselben Text gelesen, jedoch ohne zu meiner Schlussfolgerung zu kommen. Ein Jesuit lässt sich nicht lenken, dachte ich, und dann schwindet das Bedürfnis, dies zu versuchen, genauso schnell wie die Notwendigkeit, mit ihm über etwas zu diskutieren. Was zu nahe an die Haut geht, wird abgeschüttelt. ‚IHS‘. Ein Logo, ‚a brand’, ein Zeichen, das für irgendetwas steht, sonst hätten sie es nicht erfunden. Ein Zeichen, das inzwischen für viele zu einer Brandmarkung geworden ist, und es war diese Scheu, mit ihm darüber zu sprechen, die der Stille zugrunde lag. Aber ich hatte Zeit und er war in Not. Schicksalsgenossen unter sich. Und beide mit Respekt vor Torfs, obwohl der Professor niemals vermuten hätte können, dass ein frischer Text aus dem Jahr 2009 so treffend für die gar nicht frische Kirche im Jahr 2010 sein würde, wie mein zufälliger Gesprächspartner Wort um Wort entdeckte.

Ich sagte ihm, dass jeder derzeit auf der Suche ist nach dem kausalen Zusammenhang zwischen Zölibat, geschlossenen Gemeinschaften, der Zeit zwischen den Sechziger- und Achtzigerjahren des letzten Jahrhunderts, patriarchalen Erziehungssystemen und Geistlichen einerseits und allem, was seit mehr als ein paar Monaten die Zeitungen füllt andererseits. Zuerst in den USA, dann in Irland, danach in Deutschland und nun in Österreich. Es scheint kein Ende in Sicht, darüber waren wir uns einig. Missbrauch vermittelt uns ein unbehagliches Gefühl, wir haben noch keine angemessene Haltung gefunden, zuerst kommt die Empörung, dann das Gefühl der Übelkeit, danach die Wut, dann der Hass. Zu viel Haltung würde auf Verständnis hindeuten, und das ist in dieser Phase des Faktensammelns wenn schon nicht unangebracht, so doch zu früh. Prozesse haben ihren eigenen Ablauf.

Er hatte keine Antwort auf meine Frage, warum in Flandern noch nicht die Hölle los ist. Warum die Zeitungen nur über das Ausland berichten und sich nicht auf die Suche danach machen, was im eigenen Land geschehen sein könnte. Oder sind wir wirklich so anders?

Er hatte keine Meinung, als ich einigermaßen gemein fragte, ob die Muttermilch in Flandern etwas reiner ist. Ob wir unsere Kinder anders erziehen, ob unsere Eltern wachsamer und misstrauischer waren, was hinter den geschlossenen Türen unserer Schule im Gange war, und dadurch diese Schmach an uns vorüberging. Oder sind wir besser im Verdrängen? Sind unsere Priester besser ausgebildet, empfand er sich selbst als besser vorbereitet auf seine Aufgabe, war er mehr im Reinen mit seiner eigenen Sexualität als seine ausländischen Brüder? Wählt die Kirche in Flandern nur nachweisliche Nicht-Kinderschänderkandidaten aus oder sind wir so erzogen, dass niemand von uns jemals darüber sprechen wird? Weil wir das Privileg hatten, zu studieren, Teil der katholischen Elite zu sein, von der jedes Jahr aufs Neue bewiesen wurde, dass sie an der Universität die besten Chancen hatte?

Wollen wir unsere flämische Elite nicht ins Gerede bringen? Die lange Liste ehemaliger Studenten, die diese überragende Erziehung genossen und dank des einen oder anderen Kollegen heute wie Koniferen in unserer Gesellschaft glänzen?

Mein zufälliger Gesprächspartner fand es ungerecht, dass sich die ganze Berichterstattung rein auf die Kirche konzentriert. Dass außerhalb der Organisationen der Kirche mindestens genauso viele – wenn nicht noch mehr – Kindesmisshandlungen und genauso viel sexueller Missbrauch von Jugendlichen stattfand. Eine Technik wie die andere. Sagen, dass das Verbrechen auch von anderen begangen wird, verringert natürlich das Gewicht des Verbrechens nicht, aber was kann er anderes sagen? Wer kann mit den Informationen in irgendeiner Form rational umgehen? Die Opferrolle, in die er zu schlüpfen versuchte, die Berufung darauf, dass es sich nicht um einen Einzelfall handelt, ist typisch und hilft manchmal, aber in diesem Fall war es eine feige Verdrehung der Realität. „Andere auch!” „Wir sind nicht allein.” Sie stehen tatsächlich mit ihrem Problem nicht allein da. Als ich ihm das mit vielen Worten sagte, mit einer unglaublichen Freundlichkeit und Offenheit, und hinzufügte, dass es trotz seines Arguments doch noch einen Unterschied gab, ließ er sich hilflos zurücksinken und trank sein Glas Wasser aus.

Der Unterschied muss in der besonderen Rolle gesucht werden, die die Diener Gottes – also auch er – sich selbst zugewiesen haben. In der moralischen Instanz, der heiligen Mission, die die Kirche seit Jahrhunderten für sich beansprucht, im gesellschaftlichen Status der Priester und Erzieher, in der fast allgemeinen Immunität, die sie aufrechtzuerhalten versuchen. Die Kirche ist dabei nicht nur Täter, sondern krallt sich auch daran fest, Zeuge und Richter zugleich zu sein. Die Kirche hatte ein bis vor Kurzem hermetisch abgeriegeltes eigenes Gewissen, obwohl sie sich als Institution und Instanz immer mehr um das Gewissen ihrer Gläubigen gekümmert hat. Schweigen ist in diesem Fall Mittäterschaft, Kollaboration in ihrer ärgsten Form.

„Wenn Führer ins Wanken geraten, strauchelt das Volk”, schreibt Torfs. Wir dürfen das inzwischen im übertragenen Sinne korrigieren zu: „Wenn das Volk spricht, geraten die Führer ins Wanken”.

Es ist nur noch die Frage, wann in Flandern endlich jemand zu sprechen beginnt.

„Eine Frage der Zeit”, sagt mein Landsmann und bleibt gerne noch ein wenig sitzen. Ich auch. Ein Jesuit und ein Ignostiker, beladen mit demselben Problem, im Ausland darüber besorgt, was zu Hause noch nicht einmal begonnen hat. Wartend auf den Ersten. Denn Statistik kann man zwar leugnen, aber nicht untergraben, nicht interpretieren.

„Wer kniet, erhebt sich, um jene, die nicht knien, zu erniedrigen”, zitiere ich Torfs.

Wir beschlossen beide, vor niemandem mehr zu knien.

Reacties uitgeschakeld voor Wir haben es nicht gewußt! Kollaboration in der Kirche anno 2010

Opgeslagen onder Kolumnen auf Deutsch

Als Rik Torfs de passie preekt…

Ik hou van Rik Torfs. Ik heb het hier al vaker over hem gehad, in de zijlijn dan, want als hoofdonderwerp zorgt hij genoegzaam voor zichzelf. Elke week, in deze krant.

De heer Torfs heeft beslist niet meer mee te spelen in de slimste mens en dat siert hem. Het werd wat pijnlijk op de duur, spontane invallen kleven bij hem beter op papier dan in de ether. Hij heeft ook beslist niet in de politiek te gaan, dat siert hem nog meer, want hoeveel Heren kan men dienen zonder (geloof)-waardigheid te verliezen.

Nee, geef mij maar de professor columnist. Beheerste gevatheid, overdacht geformuleerde zinnen, af en toe een onderwerp dat boeit, dat is wat zijn roeping is, naast zijn andere natuurlijk.

Ik zat ook al een paar dagen op zijn jongste column te wachten, het is december en bijna kerst, de professor heeft het in deze heilige periode wel vaker over geloof. Context is alles. En de professor wordt – net als ik – een dagje ouder, dat blijkt uit de regelmatige verwijzingen naar vroeger, toen alles beter was, duidelijker en met minder twijfel, toen discussie werd vermeden en alles werd aangenomen omdat een hogere autoriteit het had gezegd. We zijn allemaal gevolg van onze opvoeding, of we daar gelukkig mee zijn of niet. Echte revolte is niet meer van deze tijd, gelukkig kunnen hij en ik er over schrijven, er moet geen bloed meer vloeien, onze inkt volstaat.

Maar de professor wordt naar het jaareinde wat moe. De pen schiet soms eens wat verder uit, de opgebouwde redenering wil niet sluiten, dan klinkt zelfs een professor wat meer simplistisch dan normaal. We nemen het hem niet kwalijk, schrijven is harde arbeid, inspiratie schaars en volgehouden gevatheid een vak.

Voor wie zijn jongste column voor Kerst nog niet gelezen heeft: warm aanbevolen. Het is een les in nostalgie, een zorgvuldig verstopt verdriet over de teloorgang van het Godsgeloof en een reductie van het spanningsveld tot een simpele indeling in geloven en niet geloven, herleid tot denken en niet meer denken. Voorzichtig als hij is omsluiert hij zijn verdriet met de nodige zalving, de professor wil niemand kwetsen, er zijn ook goede mensen die niet geloven. En omdat hij wat moe wordt gaat hij niet in op ontvoogding, emancipatie van gedachten en zelfstandige mensen die voor zichzelf willen denken, hij heeft het niet over geloven buiten het kader van zijn kerk, zonder dogma’s en de “onuitroeibare christelijke zakkerigheid”. Mooi woord, ‘zakkerigheid’ en toepasselijk ook. Hij gaat niet in op de oneindige lijst van eigenlijke en feitelijke redenen van het geloofsverlies, op ontgoocheling in de kerk, op de twijfelachtige reputatie van sommige van Gods dienaars, op de dagelijks waarneembare intolerantie die de gelovigen uit Gods kerk verdrijft. Hij vermijdt te schrijven dat ongelovigen zo worden genoemd omdat er gelovigen zijn. Wie heeft het woord uitgevonden?

Nee, hij maakt het zich iets gemakkelijker.

Hij vergelijkt het verlies van geloof met het verlies van de liefde, ik begrijp het beeld wel, niet de intellectuele oneerlijkheid die er achter schuil gaat. Hij groepeert alle ongelovigen veilig geschaard achter de maatschappelijke mainstream van niet denkende burgers alsof ze met hun niet geloven een gemakzuchtige oplossing hebben gezocht, ergens willen bij horen zolang het maar niet tot het katholicisme is.

De vrije mens heeft ondertussen begrepen dat geloven niet langer een plicht is maar een recht. Iets wat niet geloven altijd al geweest is.

Reacties uitgeschakeld voor Als Rik Torfs de passie preekt…

Opgeslagen onder De Standaard

Onbarmhartige Samaritanen…

Ik vind de vergelijking onmenselijk cynisch en denigrerend, vooral als die komt van iemand die de situatie misbruikt. Hij noemt het een vorm van straatprostitutie, maar dan (bijna) uitsluitend door mannen bedreven.

Het zijn hoofdzakelijk Polen, Serviërs en Roemenen die van ’s morgens vroeg bij minder dan 3° Celsius verkleumd rond de bouwmarkten hangen, in de hoop letterlijk te worden opgepikt door een klant. Vijf euro per uur verdienen ze, af en toe, niet elke dag is een goede dag. Het zijn huisvaders die hun gezinnen achterlieten in hun dorpen, in de stille hoop in de ‘grote stad’ die Wenen is, in het ‘welvarende land’ dat Oostenrijk is in twee weken de 500 euro zwart te verdienen waar de familie thuis twee maanden kan mee overleven. Zwart, omdat de arbeidsvergunning ontbreekt.

Dat de Polen al heel vroeg in de morgen schnaps drinken om de kou te verdrijven stoort de Roemenen niet. Die spelen een of ander bordspel om de tijd te doden, de verveling en de kou te bekampen tot een klein busje stopt. Dan draait de bestuurder het raam rechts open, steekt eerst drie vingers in de lucht, werk voor drie mannen, dan vijf voor vijf uren werk, en dan nog eens vijf, vijf euro per uur. ‘Metsers’ roept hij.

Wie het eerst in het busje springt heeft de job. Ze rijden weg zonder te praten, zonder te weten waarheen. Misschien naar een werf in een afgelegen district van waar ze na het werk meer dan een uur moeten terug wandelen om ergens te kunnen overnachten waar niemand weet dat ze er overnachten.

Arbeidsprostitutie. Het zal wel van alle tijden zijn, het zal wel levensnoodzakelijk zijn, voor hun plezier staan deze mannen niet aan de bouwmarkt op straat, vaak dagen of weken zonder werk, wachtend op een busje en een stukje van de koek.

Dat diezelfde welstellende opdrachtgever dan ’s avonds naar huis rijdt, naar de warmte van zijn gezin, en zelf op de zwartwerkers meer heeft verdiend dan de mannen zelf, stoort hem niet. En dat hij aan tafel, met vrienden bij een glas bier oeverloos en schaamteloos zit te klagen over hoe zijn mooie land vervuild wordt door al die illegale migranten, vindt hij ook normaal.

Op kerstavond zit hij uitgedost met zijn gezin in de kerk en koopt zich via het offerblok op de kap van zijn medemens een geweten.

Reacties uitgeschakeld voor Onbarmhartige Samaritanen…

Opgeslagen onder De Standaard, Essays

Pril en geil… a Dutchman in Gent

Ik was een weekendje in Gent. Gent is altijd verfrissend, vooral als eind november alle straten opengebroken liggen en het zo hard regent en waait dat vele toeristen met heel veel moeite en duidelijke spijt over de vooruit betaalde citytrip hun regenscherm proberen in te halen.

Het koppel dat naast me zat in De Maegd van Ghent was duidelijk even fris als Hollands, en zat met de knieën verstrengeld op twee hoge barkrukken Corona te drinken. Dat kan in dit café niet aan een gebrek aan keuze liggen, het Mexicaanse bier in Belgische handen kan dan wel lekker zijn, een alternatief voor onze Duvel, Leffe, Westmalle en enkele honderd andere echte Belgische bieren is het op een druilerige avond zoals deze niet. Maar wat exotisch is voor onze noorderbuur moet niet noodzakelijk exotisch zijn voor ons, zij zijn al blij in Gent te zijn, het buitenland ligt soms dichtbij.

Ik speurde die prille onwennigheid tussen twee mensen die nog op zoek zijn naar de bevestiging dat ze wel bij elkaar zouden kunnen passen, de ‘voorwaardelijkheid’ zit nog als derde persoon bij hen aan tafel, aftasten is een subtiel spel van geven en nemen, van testen en getest worden, in de wetenschap dat beiden hetzelfde doen. De glimlach als reactie is eerder afwachtende bescherming, een blijk van hoop dat vertrouwen zich stilaan mag nestelen waardoor de ‘voorwaardelijkheid’ opstaat en naar buiten gaat.

Ik zag wel dat het haar stoorde, dat constant op en weer wippen met zijn linkerbeen, onbedwingbare zenuwen verworden tot een tic.

Ze deden het echter goed, ook na de derde Corona en wat strelen over en weer en spijts het feit dat hij af en toe een stukje droge snot bekeek dat hij zorgvuldig uit zijn neus had gedraaid.

Ik had hoop, hier zat een potentieel paar verliefd te worden, zin na zin, blik na blik, vingertoppen kunnen vliegen als het moet. De zijne toch, bijna alle twee minuten over de toetsen van zijn gsm, wanneer het schermpje oplichtte en een schriel gepiep door de grijze lucht van het café sneed.

Het was echter toen Hans, de wat klein uitgevallen Nederlander, iets tegen Marijke zei wat ik niet kon verstaan dat de betovering plots verbroken leek. Marijke stond rustig recht, stopte haar gsm en pakje sigaretten in een kleine handtas, dronk haar flesje Corona met schijfje limoen in een slok leeg, trok haar minirok wat naar beneden en stapte op.

Hans bleef zitten, alsof hij daar de ganse avond al alleen had gezeten.

Of ik dat nu begreep? vroeg hij wat verveeld. Ik antwoordde dat ik niet had gevolgd wat gaande was.

“Gewoon omdat ik haar vroeg of ik een filmpje van haar mocht maken, een geil, in haar blootje op de kamer van ons hotel!” zei hij nogal verontwaardigd. En na een paar slokken bier sloot hij af met “Preutse kut!”

Ik was wel zeker dat Marijke gelijk had op te stappen en dat ze het ruimschoots zou overleven, dus ging ik haar niet achterna. Iets waartoe ik af en toe nogal de neiging heb. Dat ze ergens anders zou slapen dan gepland wist ik wel zeker. Pril en geil pasten voor haar vanavond niet zo samen.

Ik bestelde een “Mort Subite” voor Hans voor ik naar buiten ging en legde nog pasgeld toe voor een tweede. Je moet mannen die afgewezen worden en niet begrijpen waarom soms een handje toesteken.

Reacties uitgeschakeld voor Pril en geil… a Dutchman in Gent

Opgeslagen onder De Standaard

Die töchterliche Macht

Mein ältester Augenstern plant ein Kind. Wohlüberlegt, so wie Dreißigjährige das machen, durchdacht, wie Skorpione so etwas in Angriff nehmen, emotional beladen, wie Töchter damit umgehen.

Ich bin ihr Vater. Das bedeutet also, dass ihre Entscheidung auch für mich Folgen hat. Sie hat die Macht über meinen Status, meine Position in unserer Genealogie, Sippenkunde ist ein herrliches Wort. Sie entscheidet, ob sich mein Name eine Generation nach oben verschiebt oder ruhig dort bleibt, wo er derzeit ist, an einer Stelle, an der ich mich eigentlich ausgezeichnet fühle, ich habe meinen Zweig im Stammbaum gefunden.

Ich bin plötzlich zu der ernüchternden Erkenntnis gekommen, dass eine Tochter bestimmen kann, ob und wann ihr Vater Großvater wird. Das empfinde ich als einen relativ großen Eingriff in meinen sorgsam erworbenen Platz in dieser an sich schon komplexen Gesellschaft. Dass jemand anderer, und dann auch noch jemand, der mir so wichtig ist, etwas an meiner Stelle bestimmen kann, war mir eigentlich nie bewusst. Der jahrelange Kampf gegen alles und jeden, das oder der ohne meine Zustimmung über mich bestimmen könnte, wird mit einer einfachen Tochterentscheidung vom Tisch gefegt. Machtlos ausgeliefert muss ich mich mit der Tatsache anfreunden, dass jemand anderer über meinen zukünftigen Kosenamen entscheidet (Opa, Papi, Vati, Alter), mich mit Konnotationen und Attributen überhäuft, die dem Großvaterdasein anhaften, ein neuer Sprachgebrauch und ebensolche Erwartungen, ohne dass ich Einspruch erheben könnte. Das kannst du diesem Mann nicht antun. Dazu hat er viel zu lange gegen die Symbolik und das Vokabular angekämpft, die laut lebenswichtiger Magazine mit seinem Alter einhergehen sollen. Dieser (Noch-nicht-)Großvater ist bis zum heutigen Tage einfach Vater, also jünger, was dynamischer impliziert. Das ‚Heute‘ bestimmt meinen Alltag – ‚Morgen‘ ist noch kein Konzept. Ich kaufe kein Mountainbike, um mir die Zeit zu vertreiben. Ich wüsste nicht, welche Zeit. Ich nehme nicht an Gruppenreisen mit anderen vitalen Großeltern teil und spreche nicht über Enkelkinder. Ich fahre nicht zum Golfen an die Algarve und ich spaziere nicht sorglos durch die Parks in den Cotswolds, um mich über Blumen und Bäume zu unterhalten. Ich brauche meine Stimme, um meine eigene Rasselbande zu übertönen. Ich wechsle verdammt noch mal noch jeden Tag Windeln!

Das heißt nicht, dass ich nicht auch die meiner (eventuell zukünftigen) Enkelkinder wechseln würde, wenn es sein müsste, solange sie nur nicht Opa zu mir sagen. Sobald sie hören können, bringe ich ihnen bei, mich beim Vornamen zu nennen. Angriff ist die beste Verteidigung.

Reacties uitgeschakeld voor Die töchterliche Macht

Opgeslagen onder Kolumnen auf Deutsch