Kinderpsychiater Prof. Dr. Peter Adriaenssens, afgetreden voorzitter van de Commissie Seksueel Misbruik in de kerk
Seksueel misbruik is een misleidend zachte term voor waar dit boek over gaat. Seksueel crimineel gedrag is eigenlijk de term die het effect heeft dat het verdiend. De gevolgen spelen zich niet alleen in het hoofd af, je kan wel piekeren, bij tijden wegwissen, zelfs verzuipen als de beelden zich te veel herhalen. Het is echter je lijf dat de scherven draagt. Niet kunnen slapen (de meeste mails van de auteur, die ik gezien de omstandigheden die uit het boek duidelijk zijn geworden voortaan ‘Roel’ wil noemen, kwamen midden in de nacht), geen eetlust (wat ik bij hem niet heb kunnen vasttellen), gedachten gefocust op slechts één ding. Vraag het aan de partners die dit herkennen, zij hebben gezien hoe het lijf gebukt liep. Ik werk sinds 23 jaar met kinderen die mishandeld werden, wat nu op me toekwam was iets helemaal anders.
475 slachtoffers, dat is een massa verscheurde kinderen in volwassen lijven. Nooit hoorde ik zoveel mannen aan het woord over wat seksuele criminele handelingen met hen deden. Hoe ze onder hun niveau studeerden, beroepen kozen waar ze zich beter in voelden omdat ze zich konden verwonden aan machines en loopbruggen, waar ze door collega’s bewonderd werden voor moed om steeds de gevaarlijkste klus te klaren bij uitslaande brand, over impotentie waar de arts vergat om door te vragen, niet verder ging dan de vraag of er problemen in het koppel waren. Nee, er waren geen problemen in het koppel. Hopend dat de arts naar problemen tijdens de jeugd zou vragen, en naar problemen op school. Maar artsen vragen zoiets niet. Hoeveel meer moest dat lijf nog aan disfunctie tonen voor iemand een hand zou toesteken? Traumatische herinneringen worden opgeslagen als archieven in de poriën van het lijf. Daarom is het woord ‘slachtoffer’ zo kwetsend. Wie in zijn leven telkens opnieuw de moed getoond heeft om door te gaan, om anderen niet te belasten met humeursprongen, die geen zin in het leven meer had maar toch ‘overleeft’ omwille van, ja dus toch: liefde ondanks het geweld dat hij of zij zelf heeft meegemaakt.
Want de meest aangrijpende gesprekken waarmee de commissie werd geconfronteerd waren met vrouwen, zussen, broers van een broer die zelfmoord pleegde, die zich kwamen melden als ultiem eerbetoon aan de slachtoffers die er niet meer waren, opdat in een rapport ergens bloedrood zou staan: ‘nee, we zijn je niet vergeten, je dader zal niet het laatste woord hebben, ook al ben je voor hem netjes weggeveegd uit de geschiedenis, wij maken je onsterfelijk, wij, die mee geleden hebben nadat hij je stil vermoordde’. ‘Overlevers’ dus.
De meeste mensen begrijpen dat je jaren na een zwaar verkeersongeval nog pijn kan voelen aan de rug. Dat het een ‘slechte verjaardag’ is, dat je er weer aan gedacht hebt, een week niet goed van was. Opgroeien tijdens en na misbruik is zoals leven met een dagelijks verkeersongeval. Er bestaat echter voor de pijn geen kinesist. De hersenen leren het wegsplitsen, de pijn kort verdrijven.
In de vele brieven konden we in de commissie lezen hoe letterlijk dat soms ging: woedende getuigenissen vanuit het buitenland, verhalen van familiebreuken als eindeloos omvallende dominostenen: “Ja uiteindelijk vertelde ik het aan mijn moeder, ik mocht er niet meer over praten zei ze, toen heb ik met haar alle contact verbroken. En zij? Ze zei het tegen hem, de dader, ze deed er dus toch iets mee. Ik heb het veel te laat geweten, en hij ontkende en beschuldigde haar en belde nadien haar zussen op, waarna ze uit de familie werd gestoten. Ik ben nooit meer langsgegaan. Zij is nooit meer langsgegaan”.
Waarom melden zich dan toch honderden, als het allemaal zo lang geleden is? Omdat mensen hun lijf niet kunnen verlaten. Omdat ze overleven dank zij en spijts dat lichaam. Er moeten na het ‘kind zijn’ gewisse dingen gebeuren: het kind moet zich ontwikkelen en sterker worden, zodat het de ‘kanteling’ kan maken, zodat het zou beseffen dat het niet meer onderdrukt kan worden. Dat is het proces dat in de volwassenheid van de misbruikte, door de partner – en te vaak ook door de kinderen – bewust wordt meebeleefd. Een partner, of één van de ouders die blind wil zijn voor wat ‘vroeger is gebeurd’, die vooral van alles zag bij anderen, toch niet ‘bij ons’, en alleen maar angstig was en dus geen vertrouwen kon geven.
Tot de verhalen in diverse landen opduiken over misbruik in de kerk. ‘Ik ben niet alleen, het staat ineens overal te lezen.’ En het lijf ontwaakt. De archieven komen uit de poriën, de gevoelens van het verleden, schaamte, schuld, vernedering, ineens zijn ze daar met kracht, en vooral woede van het kind waar niemand voor opkwam. Slachtoffers maken beloftes, uitsluitend met zichzelf: hij, de dader, mag niet herinnerd blijven als weldoener, gelauwerd voor eeuwige belangloze inzet. Waarheid, en nu!
Herstel begint door het lijf vergiffenis te geven voor de kwetsbaarheid, dat je als jongere machteloos was, overgeleverd en overrompeld door je dader. Dat het lijf bedriegt, maakt het als kind en tiener zoveel ingewikkelder. Hoe leg je uit dat je een erectie had, vaak, terwijl je dat niet wou? Het is tijd om te stoppen je eigen jeugd te veroordelen, het eindeloze gepieker over wat je had kunnen doen, hoe je jezelf had kunnen beschermen, wat als je ouders… Begin eens met jezelf te bewonderen, bijvoorbeeld over hoe je het zover hebt gebracht, waar je die vrienden, liefde, partner, kinderen, job gevonden hebt.
Het gekwetste kind vindt gelukkig vaak een plek in een volwassen lijf dat er goed tracht voor te zorgen. Enkele mannen getuigden dat het vooral goed gaat met hen als ze bezig zijn met sporten, vrienden ontvangen, vrijen, familieman zijn. Maar dat lichamelijke klachten en sombere herinneringen vooral terugkomen als ze zichzelf verwaarlozen, wat rondhangen, teveel op automaat het leven laten lopen zoals het loopt. Herstellen is teamwerk: je gedachten, je lijf, de mensen die het verschil maken: die ploeg moet je wakker houden in het leven van ‘en nu?’
Roel stelt in zijn boek de pijnlijke vraag waar de ouders waren. Zelf vind ik het beste initiatief wat in Nederland door toenmalig minister Rouvoet werd besteld: onderzoek hoe het komt dat in de jaren tachtig en nadien, waar al zoveel georganiseerd werd rond jeugdbescherming, kindermishandeling, ouderschapsbegeleiding, niet kunnen vermijden heeft dat er zo massaal gezwegen werd. Waarom faalde alles? Wat me pijnlijk verraste als commissielid, is hoe Vlaanderen als een steekvlam wakker schoot toen in de week na de ‘zaak Vangheluwe’, tweehonderd slachtofferverhalen binnenliepen. Plots had iedereen een mening, de schande moest uitgeroeid worden. Er is zo weinig collectieve schaamte voor wat wij niet zagen. Wij, wees gerust, mezelf inbegrepen, en iedereen die actief waren in de domeinen waarin ik werkte. Het zijn de slachtoffers die zich toen en hopelijk morgen ook nog, kenbaar maakten. Vierhonderdvijfenzeventig is een lang woord, maar ze openden onze ogen voor het onrecht dat – ook vandaag nog – volledig toegedekt onder ons leefde. Vertrouwenscentra hadden geen meldingen over misbruik in de kerk, op hier en daar een dossier na. En hebben we niet met z’n allen telkens gelachen als een boek verscheen met als titel ‘kom eens naar mijn kamer’, of als een stand-up comedian dat nogal goedkoop gebruikte om een lach te oogsten.
Eén getuigenis wil ik daar toch over aanhalen, omdat ik de stomp in mijn maag toen volop voelde. Een man vertelt hoe hij erin slaagde jarenlang voor iedereen geheim te houden dat hij slachtoffer was van een priester. “Het ergste is dat er ook nog eens mee gelachen wordt. Vorig jaar nog, we gingen met een groep vrienden op weekend naar de Ardennen. Wandelen, samen koken. Aan tafel gebeurt het ineens, er wordt over en weer geplaagd, iemand zegt mij: ‘kom jij maar eens naar mijn kamer jongen!’, grote hilariteit alom. Ik glimlach, dat heb ik wel geleerd, ik voel meteen mijn maag, ik weet dat dan, ik moet meteen naar toilet. Ik daarheen, braken, en huilen. De klootzakken, hoe kunnen ze. Maar ja, ze weten van niks, het is niet slecht bedoeld. Ik moet maar niet zo gevoelig zijn. Ik ken dat, ik weet hoe ik dat heftig wenen snel terug kan stoppen. Adem inhouden, neus dichtknijpen, ik snok enkele keren, dan is het over. Een blik in de spiegel, alles oké? Dan het toilet uit, ik kom de kamer in… met een grap! Lawaai maken, humor, humor, zo dood als het in mij is zoveel lawaai maak ik. Niemand heeft iets door.” Ik voelde me zo betrapt als hij dit vertelde. Ineens besef je dat je er zelf er ook vaak om gelachen hebt, of het zinnetje gebruikte. Of denk je aan cartoonisten die lang voor het publieke debat met spot naar misbruik door priesters verwezen. Er werd wel degelijk over gepraat, getekend, gelachen. Zonder stil te staan bij de vraag: als we dat allemaal kennen, dan heeft het dus met realiteit te maken. Doen we daar dan wat aan? Doorheen de verhalen die we mochten lezen van honderden slachtoffers groeide het besef bij de leden van de commissie dat het een leugen was dat seksueel misbruik in de kerk ‘doodgezwegen werd’. We wisten het met z’n allen, en erger nog in vele verhalen staat te lezen dat een ouder ingelicht werd, en later een partner, een vriend. Of uiteindelijk een brief naar dader of overste. We zijn met z’n allen een incest familie. We hebben gehoopt dat het ‘bij wijze van spreken’ was, en liefst de andere kant uitgekeken.
Nadat vrouwenbewegingen het geweld tegen vrouwen in beeld brachten en nadien de strijd tegen kindermishandeling, nadat de witte beweging de strijd tegen verdwijning van kinderen en hun misbruik op de agenda zette, planten de getuigenissen van duizenden mannen in Nederland, Ierland, Zwitserland, Oostenrijk, Duitsland, en nu ook België het seksueel misbruik in de kerk en het misbruik van mannen in ieders bewustzijn. Het fantastische werk dat slachtoffers van de kerk vandaag doen is ons te leren hun mensenrechten te respecteren. Onze collectieve schaamte, het besef dat we dit niet eerder zo gevoeld en willen weten hebben brengt ons in crisis, we weten niet goed welke kant best uit. Komt er iets beters uit voort?
Roel schrijft dat het valse hoop is, niet één keer, maar vaak herhaalt hij dat, als een hamer die op ons dreunt. Daar zou ik willen dat ik het niet eens met hem kon zijn. Daar mogen wij niet mee eens zijn. Die opdracht ligt nu bij ons allen. Om ons schaamtegevoel tot erkenning te maken. De kerk zal de eerste moeten zijn, ze kan niet te lang op de rand van de krater lopen. Wie nu geen erkenning kan geven, wie zich verhult achter advocatentrucs, schendt de Rechten van de Mens. Niets minder. Durft ze de wandeling aan in haar eigen diepe dal? Handelt ze streng en rechtvaardig als het om haar daders gaat en geeft ze erkenning? Pakt ze haar structuren aan waarbinnen machtsmisbruik tot wildgroei werd en zal ze bijdragen tot het versterken van een internationale norm voor mensen die omgaan met mensen: seksueel misbruik meer, geen mishandeling meer? Niets, ook niet ‘een lichte vorm’, ook niet ‘het was maar oppervlakkig bedoeld’. Nooit. Het is absoluut noodzakelijk.
‘Overlevers’ hebben een groot probleem: ze moeten praten met mensen die het niet meemaakten. Iedereen heeft een beeld in gedachte hoe dat zou zijn, als je misbruikt wordt. Maar het beeld van wie het nooit heeft meegemaakt, klopt totaal niet met dat van de andere groep. Die kloof speelt ook in het debat over ‘het beste antwoord’ op misbruik in de kerk. Een commissie, justitie, onafhankelijk of parlementair…. ineens realiseren vele mensen zich dat we ernstig tekort schoten tegenover medeburgers en willen we zo graag iets voor hen doen. Ieder voorstel heeft zijn argumenten. Maar seksueel misbruik is de ziekte van de stilte, van medeplichtig niets doen, weten en het niet willen geweten hebben. Op het moment dat die vicieuze cirkel gebroken wordt, dreigt paranoia. Want hoe weten we nu of alle geheimen doorbroken zijn, of wie mee doet te betrouwen is, welke andere onzichtbare trucs nu op de loer liggen? Als voorzitter was ik overtuigd er stevig werk van te willen maken, ‘onafhankelijk’, met een sterke ploeg. Dit werk lag in de lijn van andere slachtoffergroepen waarmee ik werkte: op het vertrouwenscentrum, bij Zuster Jeanne Devos in India, met illegale vluchtelingenkinderen, of de rechten van jongeren in de jeugdgevangenis. En dat dit in samenwerking moest met justitie, uiteraard. Maar wel onder één grote voorwaarde: op het tempo van het slachtoffer. Wie het stuur van zijn leven ontnomen werd, wie als kind leerde dat autoriteiten (de leraar, pastoor, beste vriend, geacht familielid) lief zijn waar anderen bij zijn en oncontroleerbaar gevaarlijk in een situatie van één-op-één, die mag je niet opnieuw afhankelijk stellen van wat het ook is: commissie, justitie, beleid. Je moet expertise aanbieden als partnerschap.
Daar maakte voor mij Roel het verschil. Hij schreef kritisch over de Commissie en andere spelers in ons land. Hij werd een gedreven ‘meedenker’, en stond op een andere manier in contact met slachtoffers. Dus die eerste contacten greep ik vast. Maar zijn zeer persoonlijke nachtelijke mail bracht me stevig van mijn stuk. Hij ook. Nee, ik had het niet gezien. Ik was overrompeld door zijn moed. Hij ook, wie nog, indien hij ook, hoeveel nog, zoveel, zoveel.
Zijn boek komt op het juiste moment. Ieder die meende voor het goede doel te gaan verteert nu het collectieve falen, waar de oorlog tussen de ‘beste oplossingen’ de dozen met dossiers letterlijk heen en weer doet vliegen van de ene beste naar de andere beste oplossing. Slachtoffers zijn opnieuw kind van de zaak, moeten luisteren en wachten, hebben misschien geluk, maar riskeren veel meer nieuwe stilte. Terug splitsen, terug je hoofd dat redelijk moet zijn, je gezin kalmeren ‘het gaat nu wel, het belangrijkste is toch gezegd’. Moet alles straks weer naar het archief van het lijf? Wat nu meer dan duidelijk wordt is wat ons ontbreekt: een onafhankelijke slachtofferbeweging, naar mijn gevoel essentieel. Als zij zich organiseren, ontstaat een partner in het debat. Het tegengif voor de gevolgen van seksueel misbruik is transparantie (toon wat je doet, maak controleerbaar wat gezegd wordt), en groepswerk (vermijdt dat beslissingen door een paar mensen worden genomen). De logische vertaling daarvan is de participatie van een slachtofferbeweging, mensen die èn slachtoffer geweest zijn èn kritisch meedenken. Roel verwijst er naar, wat hij schrijft is voor mij de schakel die we misten. Slachtoffers die ons de ogen openen, en mee timmeren aan de ‘exit’, weg uit de verhalen.
Met ironie schrijft Roel over de tienrittenkaarten die hulpverleners en andere experts uitreiken om je door de misbruikcrisis te loodsen. Als hulpverlener zie ik natuurlijk toch een plaats voor ons, maar wel in een evenwichtige positie. Pas als slachtoffers als groep gelijkwaardig vertegenwoordigd zijn, zijn al de nodige spelers present: justitie, een structuur die zich richt op erkenning vanuit de kerk, slachtoffers en de politieke wereld. Als deze vier samen zitten, en via debat een werkvorm vinden die voor allen aanvaardbaar is, is de basis gelegd voor een centrum of team dat eindelijk de dossiers kan aanpakken zoals het hoort. Met respect en op het tempo van elk afzonderlijk slachtoffer.
Roel, je had moed, je was sterk. Je schreef het boek dat vele andere overbodig maakt. Je deed me denken aan een uitspraak van Alice Miller: ‘Courage can be just as infectious as fear’. Ik hoop dat je boek vele mensen bereikt en een bijdrage levert aan de weerbaarheid van de ‘overlevers’ bij ons en in de landen rondom ons, en een beweging op gang brengt die ervoor moet zorgen dat je angst voor de ‘valse hoop’ een ‘valse voorspelling’ was.
Peter
Alice Miller, For Your Own Good: Hidden Cruelty in Child-Rearing and the Roots of Violence(1980)
Morgen is van mij. Een antwoord op seksueel misbruik in de kerk. Uitgeverij Lannoo 2010
Peter